Het ware gevaar van SM.

De laatste dagen is het populair om te zeiken over Facebook. Ik kan niet door mijn tijdlijn scrollen zonder een paar met zichzelf ingenomen karakters te zien verklaren dat ze, ja, dan toch twijfelen of ze Facebook moeten verwijderen. Want privacy, daar las ik laatst een artikel over, en Mark Zuckerberg vertrouw ik niet. Met dit soort lijntjes vist men naarstig naar liefde en aandacht. Liefde en aandacht van iemand die zegt: Je gaat toch niet je Facebook verwijderen? Maar dan ga ik je missen. Berichten over het verwijderen van Facebook staan vol van dit soort loftuitingen. Ze zijn smeekbedes om een strohalm van menselijkheid, naar alles wat een sociaal medium, ondanks het paradoxale woordje sociaal, niet kan bieden. De ironie wil dat veel gezeik óver Facebook plaatsvindt op Facebook.

Het lijkt soms alsof de populariteits-strijd van de middelbare school nooit ten einde is gekomen

Wat lastig toe te geven is, maar bedrieglijk voor de hand ligt, is dat Facebook een weerspiegeling van ons eigen karakter is. Facebook is een platform, en de gebruikers zijn het product. Het probleem zit ’m er niet in dat we niet weten dat wij het product zijn. Het probleem is dat de ogen die vanachter ons retinascherm terug zitten te loeren, al een tijdje te huur zijn.
In de hoek staat een vergeten kamerplant. Afgestompt door emoji’s (niet te verwarren met emoties) verkeren we in de illusie dat een sociaal medium een verbetering van ons sociale wezen is. Dat het ons een plekje in de wereld geeft waar we zo naar verlangen, een identiteit. Vaste grond onder de voeten. Het welbekende hokjesdenken, de voortdurende worsteling van het menszijn.
Het lijkt soms alsof de populariteitsstrijd van de middelbare school nooit ten einde is gekomen. De eikels die hun witte petjes achterstevoren dragen, en op snerpende herriescooters naar school scheuren zijn de shit. De meisjes die de juiste merkkleding dragen en snappen hoe make-up werkt worden opgehemeld en in het geniep uitgelachen. Voor beide groepen geldt: zolang er maar naar ze gekeken wordt.

De constante confrontatie met perfectie houdt ons onzeker, altijd aan het werk om te voldoen aan het ideaal

Omdat ik me in tijdens mijn puberjaren meer bezighield met boeken dan met mensen, noemde ik de witte petjes en de blondgeverfde haren Alpha’s (de bovenste rang), vermengd met wat kenmerken van Delta’s (de tot volgzaamheid afgerichte klasse). De rest, simpele Epsilons, brengen de tijd door met werken en zichzelf vergelijken met de Alpha’s. Het is een hiërarchie die van geen kanten klopt, maar erg toepasselijk is op de menselijke aard.
Hoe hetzelfde zijn de Epsilons van nu, die hun eigen kennen en kunnen via sociale media aan een meetlat koppelen. De constante confrontatie met perfecte lichamen, carrières en prestaties houdt de Epsilon onzeker en dociel, altijd aan het werk om te voldoen aan het Alpha-ideaal. Alpha’s bewegen zich schijnbaar met zorgeloos gemak door het leven. Onder de Epsilons heerst het idee dat ze het geheim achter een gelukkig leven hebben ontdekt. ‘Was ik maar een Alpha’, mijmert de Epsilon zachtjes in zijn slaap. Nacht na nacht zoemen de woorden door het hoofd van de Epsilon, tot er geen ander geluid meer te horen is.