Keelpijn.

Ziek was ik, doodziek. Of nou ja, met mijn ziekte-cv is een keelontsteking inderdaad zo’n beetje het ergste wat je je kunt voorstellen. Of dat een voordeel is, laat ik graag aan een ander over. Keelontsteking dus. En flink ook. Afspraken om mijn hoofd eraf te schroeven konden niet doorgaan, midden in de nacht werd ik wakker alsof ik net in één uur een pak zware shag had lopen wegpaffen en eten voelde alsof ik scheermessen door mijn slokdarm joeg. Arme, arme ik. Ik was zo zielig dat ik mezelf doorverwees naar de huisarts, die de noodlijdende patiënt taxeerde en met meelevende blik antibiotica voorschreef.

Dat broodje kon ik wel nemen, die zak chips mocht echt wel op, die bak ijs van vijf euro… was goed voor m’n zere keeltje

Een week. Een week lang een antibioticakuur betekent dat je sociale leven zich moet voegen naar die pillen. Biertje? Antibiotica. Feestje? Mwaoh, maar om elf uur wel een pil nemen (niet zo bijzonder tegenwoordig). Zomaar wat eten? Oké, wel een uur daarvoor de pil, of twee uur daarna. Jawel, het goede leven.
Als een ware patiënt liep ik in mijn eigen zieligheidswereld foute keuzes te vergoelijken. Dat broodje kon ik wel nemen, want ik was zo zielig. Die zak chips kon toch echt wel op, ach arme ik. Die bak ijs van vijf (!) euro… was goed voor m’n zere keeltje. Als een clichématig tienermeisje werkte ik halve suikerschepen weg terwijl ik snoepte van meerdere afleveringen van series waarin drama en zoetsappigheid werden gecombineerd met pistolen, actie en snel ingebouwd maatschappelijke engagement dat z’n doel volledig miste. Ik was zo zielig.

Onwennig knipperde ik tegen het zonlicht, voelde ik frisse lucht en kon eindelijk enigszins normaal slikken

Ik liet boodschappen voor me doen, net als koken en afwassen. Uiteindelijk sterkte de patiënt dusdanig aan dat hij zich naar buiten durfde te begeven. Met een soort van zorgvuldig gekweekte vorm van gezichtsbeharing, een niet mis te verstaan symbool van de manhaftige strijd waarin de getormenteerde ziel al zolang verwikkeld was, knipperde ik onwennig tegen zonlicht, voelde ik frisse lucht en kon ik eindelijk weer enigszins normaal slikken.
Ik was buiten, ik wankelde, maar ik leefde. De mensen om mij heen kunnen zich binnenkort overgeven aan een aan euforie grenzende staat van opluchting: die rotziekte zal binnenkort wijken. Nu nog even volhouden.
Ik was aangeslagen, maar de antibiotica ook.