Nieuw leven.

De laatste tijd fiets ik regelmatig door het Noorderplantsoen. Eigenlijk heb ik een ontzettende pesthekel aan fietsen, maar in de ochtend schijnt het zonnetje zo lekker en in het park kom je van alles tegen. Een horde pasgeboren kuikentjes die bibberend de oversteek wagen naar de andere kant van de weg, met aan kop de moedereend die al haar energie moet gebruiken om haar kroost te behoeden voor een dodelijke confrontatie met de wild rondtollende spaken in de voorbijrazende fietswielen. Een haveloze vrouw die met ontbloot bovenlijf de ochtendzon uit de hemel probeert te staren. Ze mijmert over verloren dagen en de zin van haar bestaan. Uiteraard wordt ze vergezeld door enkele halve liters bier en een geopende fles wijn. De grote vragen in het leven worden zelden beantwoord zonder een juiste hoeveelheid alcohol.

Als het eerste streepje zonlicht over de horizon klimt, slenteren de mannen naar het park

Het plantsoen biedt plaats aan meer van dit type filosofen. Ze hebben waarschijnlijk geen opleiding afgerond, maar ze zijn wel cum laude afgestudeerd aan de Universiteit van het Leven. Ter hoogte van de fontein, zo ongeveer in het midden van het park, heeft een groep mannen een territorium geclaimd. Iedere dag verzamelen ze zich om gezamenlijk hun rituelen te doorlopen. Als het eerste streepje zonlicht over de horizon klimt, slenteren de mannen van hun huizen naar het park om hier de dag door te brengen. Dit meen ik met enige stelligheid te kunnen zeggen, aangezien ik ’s ochtends en ’s avonds dezelfde gezichten zie, op dezelfde plek. De mannen lijken geen centimeter te zijn verschoven. Ze vullen hun dagen voornamelijk met joints draaien en klagen over vrouw en kinderen. De passanten worden geobserveerd, geanalyseerd en zo nu en dan beschimpt.

Ze leren me hoe ik vrouwen moet nafluiten om de dames erop te wijzen dat ze net te veel bloot laten zien

Telkens als ik de fontein in het midden van het park passeer, plaagt mij een steek van jaloezie. Ik stel me dan zo voor dat ik op een dag van m’n fiets stap, hem keurig langs de kant van de weg parkeer en op slot zet. De mannen lachen om mijn burgerlijkheid, maar als ik vraag of ik erbij mag komen zitten, schuiven ze zonder te morren op. Met het verstrijken van de dagen zullen ze zich langzaam maar zeker over me ontfermen. Ik leer hun namen en die van hun kinderen en vrouwen. Ze laten me zien hoe ik vrouwen moet nafluiten, die als ze langsfietsen net iets te veel bloot laten zien. ‘Daar waarschuwen we de dames dan altijd even voor’, zo zullen ze me vertellen. Als de dagen veranderen in weken, krijg ik m’n eigen plekje op één van de bankjes en herkennen mijn nieuwe kameraden me vanuit de verte aan mijn ingevlochten dreads. De dagelijkse hectiek verschuift naar de achtergrond terwijl de tijd vloeibaar lijkt te worden onder invloed van de schelle ochtendzon.
‘Het enige wat ik hoef te doen is van mijn fiets stappen’, denk ik terwijl ik al ver voorbij de fontein ben. ‘Misschien morgen, dan is er een nieuwe dag.’