De beste billetjes.

De mens is op zijn mooist vlak na het ontwaken. In die paar minuten sleept de wijzer van de klok loom door de lucht, als een pasgeborene die zijn eerste baantje trekt. Zwartgeblakerde tentakels trekken aan de geest en lonken verleidelijk, doen beloftes die nooit zullen uitkomen. Ze proberen ons terug te sleuren naar de warme placenta van de slaap. In die zwevende tijd heeft de mens nog niet bepaald wie hij die dag zal zijn. Er wordt met de ogen geknipperd, misschien een keer gekucht, gesnift of gezucht, maar de geest heeft nog geen tijd gekregen om zich te vullen met de zinloze context waarmee hij gedurende de dag opgezadeld zit. De mens heeft vlak na het ontwaken nog geen vaste greep op de eigen identiteit en vervalt instinctief terug op de basale vorm van mens-zijn. Ademen. Knipperen. Leven. Onschuld.

Vrouwen zijn erg goed in het plunderen van de weerloosheid

Maar de net ontwaakte mens is ook kwetsbaar. Muren zijn nog niet dichtgemetseld. De poort naar het fort is onbewaakt en de brug ligt uitgerold of neergelaten. Iedereen met een heldere geest kan zo met zijn legers naar binnen walsen, de hele boel omver donderen, de koning vermoorden, z’n dochters roven en de resterende have en goed in de fik zetten.
Vrouwen zijn erg goed in het plunderen van de weerloosheid, zo blijkt uit een recent voorbeeld. Een jongen wordt wakker naast zijn vriendin in de trein naar het zuiden van het land. Hij heeft aandoenlijk geslapen, tong uit de mond, druppels kwijl op de kin, z’n hoofd op de schouder van z’n geliefde. Zij keek uit het raam naar de reetjes in het veld. Als door een stroomschok getroffen, draaide ze haar lijf, waardoor de nek van de arme jongen een ongelukkige knak maakte. Duidelijk hoorbaar voor het andere treinvolk. Met een diepe zucht is hij wakker geschrokken.
Zachtjes veegt ze met de rug van haar hand z’n kin schoon, ze twijfelt geen seconde en vraagt: ‘Liefje, aan wie denk je eigenlijk terwijl je je aftrekt?’
Ergens in hem weet de jongen dat hij zich in een mijnenveld begeeft, maar zijn voeten zijn nog wankel en z’n benen en hoofd onvast. Hij stapt een wisse dood tegemoet.

Hij zoekt steun bij mij, maar mijn glimlach zegt: ‘Sommige gevechten moet een man in zijn eentje afhandelen’

‘Hè, wat zeg je? Op wie ik trek? Doe ik echt niet zo vaak, hoor.’
Ah, de dappere strijder maakt nog een kans. Door tijd te rekken geeft hij zichzelf een moment om de tentakels van de slaap door te hakken. Ze kijkt hem met een schuin hoofd aan.
‘Even serieus…’
Vertwijfeld kijkt haar lief om zich heen, zoekt steun bij mannelijke medereizigers. Ik trakteer hem op een brede glimlach. Sommige gevechten moet een man in zijn eentje afhandelen. Zijn stem trilt.
‘Ik denk wel vaak aan jou, hoor.’
Dan hakt hij resoluut het laatste tentakel door.
‘Maar als ik even de tijd heb zoek ik op Google Maps naar de beste billetjes van Nijmegen. Zal je verbazen wat voor lekkers er allemaal op straat loopt.’
‘Ach, doe toch niet zo smerig. Wat ben je ook een vies ventje.’
Zijn geliefde staakt haar aanval en tuurt stuurs uit het raam. Opgelucht haal de jongen adem. Kort wisselen we een blik uit. Deze slag heeft hij gewonnen. Nu de oorlog nog.