Drie jaar cel, tbs, en nu afgestudeerd aan de Hanze

Jorge Chito was 24 toen hij in de cel belandde en tbs kreeg opgelegd. Op z’n 31-ste begon hij aan een nieuw leven. Inmiddels is hij aan de Hanze afgestudeerd als ervaringsdeskundige en met Marcella Klein schreef hij het boek Drie jaar cel en tbs. En hij ging weer studeren, Social Work aan de Hanze.

Hoe kwam je tot het besluit om te gaan studeren nadat je uit de tbs-kliniek kwam?
‘Ik deed toen wat schoonmaakwerk en werkte in de horeca. Het idee om te gaan studeren was totaal niet in me opgekomen. Op een gegeven moment werd ik benaderd door de kliniek waar ik had gezeten. Zij vroegen me of ik een keer wilde komen spreken voor mensen die in de kliniek zaten. Dat heb ik toen gedaan. Naderhand kwamen jongens uit de kliniek naar me toe om me te vertellen dat ik ze hoop gaf en dat ze vonden dat ik er mijn werk van moest maken. Ik wist helemaal niet dat daar een opleiding voor bestond! Ik vond het wel heel interessant, deed wat onderzoek en toen kwam ik bij de opleiding tot ervaringsdeskundige van de Hanze.’

Hoe heb je de Hanze benaderd?
‘Ik heb zelf de stap gezet. Ik woonde op mezelf, maar had nog wel een tbs-maatregel. Dat betekent dat je af en toe thuis begeleiding krijgt van een forensisch act team. Zij hielpen me met het uitzoeken van de mogelijkheden. Je hebt bijvoorbeeld een verklaring omtrent gedrag nodig, een VOG. Ik ben in gesprek geweest met de Hanze om mijn situatie uit te leggen. Ik was lang uit de maatschappij geweest, heb een strafblad, heb in een tbs-kliniek gezeten… Maar de opleiding leek gewoon erg bij mij te passen en de Hanze was gelukkig toch enthousiast om mij een plek aan te bieden. Dat was heel fijn. Ik had niet de juiste vooropleiding, wat betekende dat ik een 21+toets moest doen. Ik dacht dat die boven mijn niveau lag en dat het me nooit zou gaan lukken. Ik heb het toch gedaan en haalde het. Toen was ik 31. Er ging nog wel even door mijn hoofd: wil ik in de toekomst wel constant bezig zijn met mijn verleden door het werk wat ik doe? Er steeds over praten, het moeten uitleggen? Ik heb er een tijd over nagedacht, maar toen dus toch besloten dat ik het wilde gaan doen.’

Wat heeft je uiteindelijk overgehaald?
‘Dat kwam echt door die jongens in de kliniek waar ik was komen spreken. Zij leken echt gemotiveerd door mij: dat ik, ondanks die zware juridische maatregel die ik had, weer mee ging doen in de maatschappij. En dat is wat ik zelf heel erg heb gemist tijdens mijn eigen behandeling: zulke motivatie. Behandelaars zeiden wel tegen me dat ik een mooi leven kon opbouwen, maar dan dacht ik: ja, jij hebt mooi praten, jij hebt een opleiding en geen strafblad en geen tbs gehad. Dat maakte het voor mij heel ongeloofwaardig. Ik hoop wel zo’n geloofwaardig voorbeeld te zijn voor jongens in de kliniek. Misschien krijgen ze dan wel meer motivatie om door te gaan, want dat ontbreekt er bij velen aan. Bijna iedereen denkt bij zichzelf: ik kan behandeld worden, maar dan?’

Je volgde een deeltijdopleiding. Hoe besteedde je de rest van je tijd?
‘Ik werkte bij een callcenter. Verder moest ik op zoek naar een stageplek, want die heb je nodig voor de opleiding. Ik werd alleen overal afgewezen vanwege de VOG, die ik dus niet had. Tot en met de eerste week van school was het spannend of het zou gaan lukken. Ik zat ook nog eens in de schuldsanering vanwege de hoge schadevergoeding die ik moest betalen, dus ik kon de opleiding ook niet zomaar zelf bekostigen. Ik solliciteerde op functies waar de stageplek mijn opleiding zou kunnen vergoeden. Ik heb de Forensisch Psychiatrische Kliniek in Assen benaderd, de FPK, kliniek waar ik zelf had gezeten. Zij wilden me wél aannemen. Maar op de dag dat zou ik beginnen kreeg ik bericht van justitie dat zij mij geen VOG wilde verlenen. De directrice van de FPK heeft toen actie ondernomen en heel veel overlegd met justitie. De conclusie was dat het zou kunnen indien mijn stage binnen de forensische setting waar ik zelf mee te maken heb gehad zou plaatsvinden. Maar de FPK in Assen werkte nooit met ervaringsdeskundigen. Dat was best spannend, want ik zou dan de eerste zijn én ik zou werken in de kliniek waar ik zelf als patiënt heb gezeten.’

Wisten je klasgenoten af van je verleden?
‘Nee, in eerste instantie wisten alleen de docenten het. Ik kwam er ook snel achter dat ik in mijn klas de enige was met een forensische achtergrond. Ik heb het in het begin heel erg stil gehouden. Mensen wisten vaak wel dat ik van een andere richting kwam dan andere ervaringsdeskundigen. Toen we op een gegeven moment tijdens lessen in groepjes met elkaar in gesprek moesten, heb ik pas een beetje verteld wat mijn achtergrond daadwerkelijk was.’

Vond je dat spannend?
‘Ja, best wel. Het is natuurlijk niet iets waar ik trots op ben. Uiteindelijk is het goed gekomen, en daar ben ik dan wel weer trots op. Verder heersen er veel vooroordelen over tbs. Bij het noemen van die term gaan bijna direct alle deuren dicht. Uiteindelijk viel het mee. Ik vind het belangrijk dat mensen in mijn omgeving, mensen met wie ik lange tijd omga, weten wat mijn achtergrond is. Anders leef je een leugen.’

Docenten wisten het wel. Hoe gingen zij ermee om?
‘Met bepaalde docenten had ik soms wel een strijd. Soms strookte mijn mening niet met de manier waarop ervaringsdeskundigen normaal te werk gaan. Maar ik had goed contact met mijn coach voor loopbaanontwikkeling. Die was streng voor me, maar ik kon ook hele goede gesprekken met hem voeren. Bij de opleiding word je opgeleid als regulier ervaringsdeskundige. Forensische zorg is een hele andere tak van sport en daar kon ik met hem goed over sparren.’

Wat is er zo anders?
‘Bij forensische zorg heb je echt het dubbele stigma van een juridische maatregel én een psychiatrische stoornis. De opleiding benadrukt dat je mensen meteen moet stimuleren om weer terug te willen keren naar de maatschappij. Maar ik ben van mening dat dat bij sommigen gewoon niet altijd werkt. Zij zijn daar in het begin nog niet aan toe en willen eigenlijk gewoon crimineel blijven. Ze zitten daar omdat het moet, niet omdat ze het willen. Je kunt wel tegen ze zeggen: ‘Ook jij kunt een toekomst opbouwen’, maar als zo iemand net binnenkomt dan ligt die mogelijkheid nog jaren ver weg.’

Hoe moet je zulke tbs’ers volgens jou dan wel benaderen?
‘In het begin hebben ze een grote behoefte aan het delen van hun verhaal. Ze zitten in spanning over de rechtszaak en als die is afgerond willen ze praten over de uitspraak. Patiënten zijn echt nog niet meteen bezig met herstel. Ik heb het zelf ervaren. Ik hoefde helemaal niet te denken aan de toekomst, want de komende jaren zou ik toch binnen zitten. Ik hoefde niks zelf te doen. Het zou me erg hebben geholpen als er iemand was geweest voor mij die had gezegd: “Je hebt het nog wel zelf in de hand”.’

Wat is in het werk het voordeel van je achtergrond?
‘Er melden zich weleens mensen die stage willen lopen. Ik zeg dan dat je hier prima aan de slag kunt zonder forensische achtergrond, maar dan moet je echt heel goed zijn. Zodra de jongens doorhebben dat je niet weet hoe het is wat zij meemaken, verlies je al een stukje geloofwaardigheid. Er zitten ook behandelaars tussen die de fout maken om situaties met elkaar te vergelijken. Er was ooit iemand die tegen mij zei: jij hebt vastgezeten, maar ik heb ooit een keer op mezelf gewoond op kamers. Ik dacht echt bij mezelf: wil je dit nu echt met elkaar vergelijken? Ik heb bijvoorbeeld weer geen ervaring met psychoses, dus op dat gebied kan ik weer niet uit ervaring spreken, en dat zeg ik ook gewoon.’

Denk je dat meer ex-tbs’ers jouw pad zouden moeten volgen?
‘Ik spoor die jongens niet per se aan om mijn pad te volgen. Als ze dat wel willen, geef ik ze aan dat ze echt eerst afstand moeten nemen van hun tijd in de kliniek. Je moet afstand nemen van de nare onderdelen van de behandeling. Ik werk nu met mensen die mij hebben behandeld, mensen op wie  ik boos ben geweest. Dat was voor mij raar, want ineens had ik een pasje, een sleutel en een pieper. Maar het was ook raar voor hen. Je moet echt loslaten wat er is gebeurd. En dat is heel mooi gegaan, ik heb me altijd welkom gevoeld. Er zitten ook patiënten met wie ik nog in de kliniek heb gezeten.  Sommige patiënten vonden mij echt een verrader, dat ik nu ineens aan de andere kant stond. Toch is de drempel om met mij te praten lager dan die van andere behandelaars. Ik kan ook weleens stoeien met de jongens. Anderen vragen zich dan af of ik dat wel moet doen. Maar ik ben van mening dat er ruimte moet zijn voor menselijk contact. Er zijn natuurlijk grenzen. Maar af en toe een grapje is belangrijk. De spanning neemt af. Het kan niet altijd, natuurlijk, en soms sla je de plank mis, dat kan gebeuren. Dat is niet iets wat ik op de opleiding heb geleerd. Dat zijn echt dingen die je leert in de praktijk. Ik leer veel van mijn collega’s.’

Wat heb je wel meegenomen uit de opleiding?
‘Zo’n opleiding heb je echt nodig, anders kun je geen ervaringsdeskundige worden. Je moet de theorie kennen, zeker in een specialistische organisatie. Kennis over sociologie en psychologie, daar heb ik enorm veel aan. Bij sommige vakken is het natuurlijk iets minder duidelijk wat je er aan hebt, maar er is eigenlijk niks waarop ik nooit terug hebben kunnen grijpen. Het komt bijna altijd wel ergens een keer van pas.’

Waarom ben je begonnen met Social Work?
‘Het is voor mij een stukje verdieping en ik wil ook kunnen blijven doorgroeien. Ik ben echt net begonnen met de opleiding. Ik heb het nu heel druk met de promotie van het boek, de opleiding en m’n werk. Het is pittig om dat allemaal te combineren. Maar ik heb wel heel veel motivatie en als ik er wat langer over doe, is dat ook niet erg.’

Wat hoop je te bereiken met je boek?
‘Ik hoop dat met het boek het gesprek over tbs open wordt gegooid. Ik ken verhalen van ex-tbs’ers met een eigen bedrijf, jongens die groepspsycholoog zijn of een opleiding zijn begonnen. Maar die verhalen hoor je niet. Behandeling en tbs zijn echt veel effectiever dan detentie. Dat is vrij onbekend. Ik vind het goed dat mijn verhaal wordt gebruikt om dit onderwerp bespreekbaar te maken.’

Foto: Janneke Wilpshaar (c)