Een dure middag.

Wanneer de eerste zonnestralen van de voorjaarszon zich vertonen, begint het toch altijd een beetje te jeuken. Het Noorderplantsoen roept. Na maanden vol grauwe dagen geef ik maar al te graag toe. Ik trommel een vriend op om eens lekker ouderwets een balletje te trappen. Zo gezegd zo gedaan: we kopen een ondermaatse voetbal van zeven euro en haasten ons als twee enthousiaste kleuters naar het trapveldje.
Ruimte genoeg, de zon straalt aan de hemel en er heerst een relaxte lentesfeer. Alles is perfect. Twintig hele minuten lang. Na een faliekante mistrap van mij vliegt de bal in de bosjes. Het komt niet eens als een verrassing. Er gaat namelijk nooit een potje voetballen voorbij zonder een verdwaalde bal. Het lot wil dat de bal terechtkomt in struweel vol stekels en doornen. Lek. Als om de grauwheid van onze stemming te benadrukken, trekt de zon zich haastig terug achter een aangroeiend wolkendek.

Het jongetje wacht niet op mijn antwoord en komt meteen met een keihard voorstel

Net wanneer we de handdoek in de ring willen gooien, komen er twee jochies van een jaar of tien aanrennen. Onder z’n arm draagt één van hen een afgetrapte bal met het embleem van FC Groningen.
‘Willen jullie met ons voetballen?’, vraagt één van de twee.
Ietwat argwanend kijk ik het jongetje aan. Eerdere ervaringen met voetballen met wildvreemde kinderen zijn me slecht bekomen.
Het jongetje wacht niet op mijn antwoord en komt meteen met een keihard voorstel.
‘Als wij scoren krijgen wij één euro en als jullie scoren krijgen jullie dertig cent.’
Ietwat verbaasd, maar ook met enig ontzag, kijk ik de jongens aan.
‘Dat is niet helemaal eerlijk,’ antwoord ik.
‘Ja, maar jullie zijn rijk.’ We lachen schamper. Deze jongens hebben nog geen weet van de precaire financiële toestand waarin studenten meestal verkeren (o, heerlijke onschuldige jeugd).

Wanneer de bal voor de tweede maal over onze doellijn rolt, zijn de twee jongetjes door het dolle heen.

Wanneer ik ze vertel dat we het echt niet breed hebben, antwoordden ze kortaf.
‘Vraag dan je ouders om geld. Willen jullie nou spelen, of niet?’
Na enig wikken en wegen, gaan we akkoord. Een korte wedstrijd volgt, waarin we de twee jonge ondernemers uiteindelijk laten winnen. Wanneer de bal voor de tweede maal over onze doellijn rolt, zijn de twee jongetjes door het dolle heen. Ik overhandig hen de twee euro en ze stralen van top tot teen. Ze geven zelfs de dertig cent die we eventueel hadden kunnen winnen. In hetzelfde snelle tempo als ze aan kwamen rennen, haasten ze zich weg. Al snel wordt duidelijk waar de twee euro voor nodig was. De ijscoman heeft vandaag de lokroep van het Noorderplantsoen ook gehoord.
Ik wou dat ik die twee jongens was.