Eilandgeest.

Op de boot van Holwerd naar Ameland varen altijd mensen die bevangen zijn door de schoolreisjesgeest. Ze vinden het nodig om met z’n allen ritmisch op de tafels te slaan en te schreeuwen, dingen als potje met vet te zingen. Midden op de Waddenzee slaat de sociale controle overboord. Bij aankomst op het eiland kun je niet anders meer dan schipperen met anarchistisch tuig.
Bij het vakantiepark op Ameland waar ik een bijbaantje heb, staat een partytent. Een toevluchtsoord voor volk waarvan het bestaan je verbaast. Dat dit soort mensen nog gemaakt wordt. Snorren, shag en oorbelletjes. Hevig keuvelend over de meest enerverende sport ter wereld: biljart. Het zijn mannen, of de restanten van wat eens mannen waren. Ze sjokken urenlang rond de tafel met een stuk hout in hun handen. Als het spel gedaan is, zullen ze het hout zorgvuldig in een kalfslederen draagtas opbergen.

Een zatlap ramt de partytent met een geleend golfkarretje

Het is tien uur in de avond en de sfeer is tam, zoals je begrijpt. Men drinkt wat, stoot een balletje, de mensen eromheen staren wat naar het groene laken.
Later is het anders. De tijd is weggewaaid, de wind is aangetrokken, er is onrust op til. Ergens op de avond moet er een knopje omgegaan zijn, want de biljarters zijn baldadig. Als de meester niet oplet, loopt een schoolreisje uit de hand.
Een man die nauwelijks nog kan articuleren mompelt tegen een vrouw.
‘Wil je m’n pinguïn zien?’, waarna hij prompt z’n snikkel uit z’n broek haalt.
Niet veel later schudt de tent alle kanten op. Iemand heeft van de parkschoonmaakploeg een golfkarretje geleend. Finaal in de zijkant van de tent geramd. Hij huilt. Z’n vrouw is boos en nu heeft hij spijt. Sommige mannen zuchten, anderen lachen, want tja, zo is André nu eenmaal. Die kon op z’n zestiende al niet met drank omgaan en heeft het tussendoor nooit geleerd.
De volgende avond gaat het er iets rustiger aan toe in de partytent. Ik heb de hele dag op het strand gewerkt en niet zoveel zin om me ermee te bemoeien. Om een uur of twee schrik ik wakker van allerlei gebonk. Bij het appartement onder het mijne staat iemand tegen de deur te hengsten. Ik loop naar buiten en vraag wat hij aan het doen is.

Daar zitten ze, rustig naast hun vrouwen, makke schapen, nog lam of gegrepen door een kater

‘Ik moet pissen.’ Het komt er nauwelijks verstaanbaar uit. Zijn watersnood verbaast me niets, als je zoveel hebt gedronken, zul je onderhand wel eens moeten pissen. Ik grijp hem bij z’n kraag en breng hem terug naar de partytent.
‘Hé! Wat een grappige golfkarretjes hebben jullie hier!’, roept hij enthousiast.
De overige biljarters lijken André te negeren, of zijn te zat om z’n komst op te merken.
Op zondag zie ik ze allemaal op de laatste boot. Daar zitten ze, de anarchistische biljartclub. Tam en rustig naast hun vrouwen. Makke schapen, nog lam of gegrepen door een kater. Geen potjes met vet meer, geen geschreeuw, geen gehengst op de tafel.
Ik zie uit naar Lycurgus, het evenement aankomende mei waar 800 volleybalteams een toernooi komen spelen, in de sporthal bier komen drinken en ouwe mannen minderjarige meisjes willen vingeren. Die opmerking kost me waarschijnlijk mijn baan, maar hé, Ameland en roekeloos gedrag gaan hand in hand.