Fietsen voor China.

Er was eens een oude Groningse fietsenmaker. Zijn vader en zijn vaders vader waren fietsenmaker en ook hij had z’n hele leven gezwoegd onder de TL-lampen van zijn werkplaats. Op school was hij geen uitblinker geweest, maar hij was bekwaam in zijn vak en naar eigen zeggen een pienter zakenman.
Hij rookte een half pakje shag per dag, niet gezond, dat wist-ie wel, maar als het treintje niet rookt dan rijdt-ie ook niet. Op een zonnige dag had hij die tekst op een muurtegel laten drukken. Want, zo dacht hij, op die manier ziet men meteen dat men hier met een praktisch mens te maken heeft. Goed voor de klandizie.

In het vale licht van de deuropening stond een tenger, fijngebouwd meisje met sluik, zwart haar

De fietsenmaker was een allemansvriend en spendeerde zijn dagen goedgehumeurd. Wel waren er dingen die hij niet kon begrijpen. Zoals dat sommige mensen meubels in huis hadden zonder dat het meubels waren. Een stapel pallets die dienst deed als eettafel of als fundament voor een bed. Dat snapte hij dus niet, stadse fratsen.
Op een dag was hij verzonken in gemijmer waardoor hij het zachte gerinkel van de deur niet registreerde. Bovendien was ze ook heel stil binnen gekomen. In het vale licht van de deuropening stond een tenger, fijngebouwd meisje met sluik, zwart haar. Ze hield haar ogen dichtgeknepen, alsof ze tegen de zon inkeek. Een geoefend oog zou de oriëntaalse gelaatstrekken hebben herkend, maar het vizier van de fietsenmaker had enkel haar geringe lengte opgevangen. De fietsenmaker had de gewoonte om z’n bezoekers bij binnenkomst in te schatten naar fietsgrootte. Bij dit meisje was dit niet één, twee, drie te zeggen. Hij staarde iets te lang. Zij voelde zich ongemakkelijk, en maakte zich nog kleiner. Een moment lang lag de fietsenmaker weer in zijn kinderbed, waar hij door zijn moeder werd voorgelezen uit kleinduimpje, die van grotemensenspullen huizen in elkaar knutselde.

Met een verlegen lachje leidde hij het Chinese meisje naar een flitsend geel modelletje

Het meisje trok de stoute schoenen maar aan.
Hello, I want to aks you a question. This is a bicycleshop, right?
Ze legde uit dat ze vaak viel met haar fiets. Ze vroeg zich af hoe de Groningers het klaarspeelden, dat fietsen. Vaak ook nog eens op een moordtempo, soms met een peuk achteloos in de mondhoek.
Ah, you heb leren fietsen, but not geleerd how to eh… brake! Kom maar, meissie, ik heb wel iets voor je.
De ondernemersgeest in de fietsverkoper was ontwaakt, aan de horizon zag hij gouden bergen. Hij had een partijtje kinderfietsen staan waar hij al maanden lastig van loskwam. Met een verlegen lachje leidde hij het meisje naar een flitsend geel modelletje, en niet veel later fietste het even daarvoor nog zo onzekere meisje kirrend van plezier de straat uit, het Groningse studentenleven tegemoet.
Die avond hing de fietsenmaker een nieuw bord op. Bikes for Chinese People For Sale. In de jaren die volgden verkocht hij heel veel fietsen. Toen hij, nog weer jaren later, de minister van Economische Zaken op de radio hoorde zeggen dat het Nederlandse bedrijfsleven zich op de Chinese markt moest gaan richten, kon hij een lachje niet onderdrukken en zei hardop: ‘En daar kom je nu pas achter!’