Skip to content

Ganzenspul

Er schuilt schoonheid in stadse dieren. Opgegroeid in een betonnen ecosysteem heeft een dier minder mogelijkheden om de omgeving te manipuleren dan de mens.
Er huist een kolonie ganzen in het vijvertje tegenover mijn huis. Vanachter het slaapkamerraam volg ik het reilen en zeilen van de druktemakers. Begrip voor de menselijke manier van doen hebben ze niet. Met enige regelmaat zorgt het overstekend gevogelte voor opstoppingen in de o zo vitale infrastructuur. Tijdens de dagelijkse oversteek van het Wielewaalplein, een tocht van ruim een kwartier, besteden de gevederde vrijbuiters weinig aandacht aan het verkeer. Snerpend en zwierend eisen ze hun plek op.
Een maandje terug zijn er kleintjes geboren. Een groot nest pullen, zoals dat heet. Een heugelijke gebeurtenis, want het gewaggel van de minuscule kontjes ontdooit zelfs het koudste hart. Zou je zeggen.

Twee pulletjes debatteren over een chickie dat ze tegenkwamen in het vijvertje tegenover hun nest

Pesterig duwt hij met de palm van zijn hand op het stuur. De ganzen boeit het vrij weinig. Nonchalant houden ze halt, midden op het asfalt, om vervolgens doodleuk rechtsomkeert te maken. Moeder is ’t zwempak van de jongste vergeten. De chauffeur laat zich niet inpalmen door de gele bolletjes die over de weg rollen. Na een laatste toeter stapt hij driftig uit zijn auto.
Wijdbeens staat hij voor moeder de gans. Na enig zuchten, steunen, wikken en wegen sleept hij zijn been naar voren en onderwerpt zijn voet aan een test. Het lijkt alsof hij zijn schoen als bezem wil gaan inzetten, om zo de gehele verenverzameling van de weg te schuiven.
De ganzen zijn inmiddels begonnen aan een nieuwe oversteek. Twee pulletjes in de achterhoede debatteren over een chickie dat ze vorige week zijn tegengekomen in het vijvertje tegenover hun nest. Nooit hadden ze verendons gezien dat geler was, nooit een bekje glanzender. Nog niet in staat om te zwemmen, maar tot over de oren verliefd.

Ben je wel lekker in kop? Zal ik anders jouw kinderen even kapot trappen?

Terwijl de achterste pul begint te oreren over de verhouding tussen zwemvliezen en de schommeling van het achterwerk, begint de boze chauffeur grof met zijn voet te harken. Zijn laars suist rakelings langs de Wammes Waggels en belandt in een verse, nog stomende drol. Terwijl de man vloekend vaste grond zoekt voor een tweede aanval, fietst de plaatselijke beroepsreiziger langs. Gewapend met een halve liter fietst hij recht op strontstapper af. Zijn ietwat nasale toon verraadt oost-Groningse afkomst.
‘Hé jong, wat ben je nou aan het doen, kerel? Ben je wel lekker in kop? Zal ik anders jouw kinderen even kapot trappen ofzo?’
Met beide armen duwt hij zijn fiets vooruit, waarbij het voorwiel vol op de met stront besmeurde schoen inhakt. De stronttrapper kijkt beduusd naar de zwerver en glijdt terug in zijn auto. Eén tel later vliegt de halve liter tegen zijn voorruit.