Herfstangst.

Duizenden regendruppels beuken met grote kracht op de bomen hoog boven mijn hoofd. Achteloos schop ik tegen wat losliggend gebladerte en sjok verder. Een ferme zuidwestenwind plukt aan de zijkant van mijn jas. Het bos om me heen ligt er, afgezien van de hevige regenbui, vredig bij. De laatste bladeren voeren hun jaarlijkse vergeefse strijd met de natuur, ze zijn niet opgewassen tegen de wind. Naast me loopt een man met een ongeopende paraplu. Wat gek, denk ik. Waarom neemt hij er één mee om hem vervolgens niet te gebruiken. Hij kijkt me aan en werpt me een vreemde lach toe. Vriendelijk glimlach ik terug, trek de kraag van m’n jas op en versnel mijn pas. Voor me hangt een grijze lucht boven een uitgestrekt veld met een paar bomen en verdwaalde struiken. Nu pas vraag ik me af hoe ik hier in godsnaam ben beland.

Mannen met geweren die uit het niets opduiken, die door het beeldscherm heen m’n dromen inkruipen

Plots klinkt achter mij het geluid van twee stukken metaal die over elkaar worden getrokken. Ik kijk achterom. De man met de vreemde lach heeft zijn paraplu verruild voor een groot machinegeweer. Wat volgt is een scène die zich als een vertraagde film op mijn netvlies afspeelt, frame na frame. De man met de vreemde lach tilt het zware wapen op en richt de loop op mij. Mijn hart doet zijn werk goed en bereidt me voor op de keuze: fight or flight? Omdat het laatste waarschijnlijk een grotere kans van slagen heeft, draai ik me om naar de grijze lucht en begin te sprinten. Mijn armen en benen voelen alsof ze vastzitten in een pot stroop. Ik probeer ze uit alle macht heen en weer te zwaaien, maar het duurt en duurt. De martelende traagheid van de vluchtpoging maakt dat ik nog meer in paniek raak. De regendruppels vallen niet langer hard uit de hemel, ze hangen in de lucht om me heen. De bladeren die ruw door de wind heen en weer werden geduwd, dansen nu zachtjes op hun eigen melodie. Achter me hoor ik een wrede lach, gevolgd door een luide knal. Ik hoop dat deze nieuwe zwaartekrachtloze wereld me zal beschermen tegen de kogel. Ik knipper met mijn ogen en word wakker in mijn bed. Mijn eigen bed, doordrenkt met zweet. Na een paar minuten hijgend staren in het donker wordt het me duidelijk: ik heb een nachtmerrie gehad over het onzichtbare gevaar. Over mannen met geweren die uit het niks opduiken. Mannen die door het televisiescherm heen mijn dromen inkruipen.

Soms wil ik de lucht uit m’n longen schreeuwen, schelden op de wereld en haar domme mensen

Op dat moment, midden in de nacht in bed, besef ik dat ik er helemaal genoeg van heb. Al die nieuwsuitzendingen die mij vertellen wat ik moet denken en voelen. Ik weiger me te scharen achter de symboliek van een held of vijand.
Een juf van mijn basisschool zei vroeger toen ik nog een hummeltje was vaak tegen me: ‘Waar er twee vechten, hebben er twee schuld’. Waarom zou dat in de grotemensenwereld anders zijn? Ik wordt meegesleept in een wereld met oorlogen waar ik geen deel van uitmaak, maar me blijkbaar wel een mening over moet vormen. Soms wil ik van woede en onmacht alle lucht uit mijn longen schreeuwen. Schelden op de wereld en haar domme mensen. Het had zoveel beter gekund. Zoveel mooier. Zoveel vrediger. Idioten.