Man van de lange adem.

In de wereld van de klassieke muziek krijg je geen baan, je moet hem wínnen. Gelukkig is Matthijs Leffers (22) een winnaar. Een nuchtere winnaar, dat wel. ‘Tubaspelen is gewoon lucht verplaatsen.’

‘De tuba is relatief jong, het instrument stamt uit de dertiger jaren van de negentiende eeuw. Maar als solo-instrument kwam het pas op na de Tweede Wereldoorlog. Er zijn ook weinig tuba-spelers. Ik doe nu een master bij professor Jens Bjørn-Larsen in Hannover, de opleiding waar al het Europese tubatalent studeert. Vijftien studenten, voor mij een hele verandering, want op het conservatorium was ik altijd een eenling.’
Tien jaar nadat hij de tuba voor het eerst in handen kreeg, studeerde Matthijs in 2018 cum laude af bij Ane Travaille, sinds jaar en dag tubaïst van het Noord Nederlands Orkest én sinds mensenheugenis hoofdvakdocent aan het Prins Claus Conservatorium.

Matthijs, laat me raden, je begon als jochie bij de fanfare, ergens diep in Friesland?
‘Bijna goed, ik kom uit Leens, dat is Groningen. Op m’n achtste begon ik op de bugel, maar vrijwel meteen ging ik verder op het eufonium, die ook wel kleine tuba wordt genoemd, of tenortuba. Ik was een jaar of elf toen ik overstapte op de gewone tuba, de bastuba. In dat jaar kreeg muziekvereniging Wilhelmina een nieuwe dirigent, Bienze IJlstra, die me vrijwel meteen meenam naar Fryslân. Dat was een belangrijke stap voor me, want het motiveerde enorm. Geen kwaad woord over Wilhelmina, hoor, dat is echt geen hoempaband, maar een serieus fanfare-orkest.’

Zo, jij kunt het dorp weer in.
‘Om terug te komen op je vraag, Groningen of Fryslân? Ik ben een grensgeval. Fryslân heeft een enorme traditie in de harmonie, fanfare en brassband. Ik belandde al snel bij De Wâldsang uit Buitenpost en De Bazuin uit Oenkerk. Top-brassbands die veel optreden. Spelen voor publiek vind ik het leukst.’

Nogal wiedes.
‘O nee, je hebt mensen die het liefst alleen maar in hun hokje zitten oefenen. Hoe noem je dat, bijna autistisch… monomaan, ja. Dat is prima, hoor, die mensen heb je ook nodig. Voor mij is dat vele oefenen het zwaarst. Je bent er zeker een uur of zes per dag zoet mee.’

Hoe zwaar is zo’n ding eigenlijk?
‘Een kilo of twaalf. Ik sport zeker drie keer per week, want ik wil fit blijven. De beweging heb ik ook nodig. Mijn longinhoud is ongeveer 5,2 liter. Een normale man zit op vier, vierenhalf. Tuba-spelen is gewoon een kwestie van lucht verplaatsen. Het geluid maak je met je lippen, door je lippen al dan niet te laten trillen. De lucht veroorzaakt de compressie, de druk op de lippen. Hoe hoger die is, hoe hoger de toon. Het vraagt wel wat, die lucht moet door een buis van in totaal vijf meter en de buis van de contrabastuba is nog een stukje langer.’

Ho, contrabastuba?
‘Jazeker. Wie bastuba studeert, studeert ook contrabastuba, die is iets groter. In orkesten zit meestal ook maar één speler voor beide instrumenten. Dus ja, dat hoort gewoon bij de opleiding. Als je alleen tuba speelt, maak je weinig kans om een baan te winnen.’

Een baan winnen?
‘Zo noemen we dat. In een orkest krijg je geen baan, je moet ervoor knokken. Je moet opvallen en in dat opzicht was afgelopen jaar echt fantastisch. Ik won de auditie voor het Gustav Mahler Jugendorchester, één van de beste jeugdorkesten van de wereld. Met dat orkest toerden we door heel Europa. Prachtig.’

Heb je tijd voor andere dingen?
‘Ik hou erg van windsurfen. Als ik vrij ben, zit ik veel op Lauwersoog. Het zal je misschien verbazen, maar ik heb een tijd lang m’n eigen dj-muziek gemaakt, echt waar, elektronische muziek. Zelfs nu werk er af en toe nog weleens aan. Ontzettend gaaf.’

Vandaag krijgt Matthijs, die in 2018 het Grachtenfestival Conservatorium Concours won, een plaatsje op de Walk of Fame van de Hanzehogeschool.
Een uitgebreide versie van dit interview verschijnt in de papieren HanzeMag van 5 juni).