Wat je kunt leren van vissen.

Vrouw en vrouw zitten in de bus. Uit het gesprek blijkt dat ze elkaars leven grondig kennen: met wie de één kinderen heeft, waarom die of die onuitstaanbaar is, welke vriendin duidelijk een kutwijf is en wat er zo verschrikkelijk vervelend is aan wonen bij het water.
‘Elke keer als ik Joris een seconde uit het oog verlies, ben ik hem weer kwijt, dan rent die weer richting het water.’
‘Doodeng, met dat jonge spul weet je het nooit.’

De vissers keken ons glazig aan, maakten een statement door hun peuk het water in te schieten en liepen weg

Ik ben opgegroeid aan het water. Naast ons tuinhuisje stonden in de vroege ochtend weleens vissers met een hengel in hun hand, een sjekkie op hun lip, en een blikje Grolsch. M’n vader en ik maakten er een sport van om zo hard mogelijk de deur open te doen om de vissen weg te jagen en de vissers duidelijk te maken dat ze zich op privéterrein bevonden. Vaak keken ze ons door de alcohol een beetje glazig aan, maakten een statement door hun peuk het water in te schieten en liepen weg.
In dat water was ik in de zomer dag en nacht te vinden. Samen met buurtgenootjes sprongen we in de ochtend het water in, wat donker kleurde van de visserssjekkies en de flesjes bier. Een groen waas onderscheidde het water van de alg, alg die er zo plotseling lag in de ochtend dat we dachten dat God midden in de nacht een snotrochel in onze achtertuin plaatste.

Terwijl de zon het water van kleur veranderde en als een warm dekentje over ons viel, dansten wij over zelfgemaakte golven

Op zo’n dag sprongen we op onze surfplanken, die ondergescheten waren door eenden wier snavels eruit zagen als het puberende gezicht van een veertienjarige die elke dag bij de McDonald’s eet. Met peddels in de hand en de onverschrokkenheid van tienjarigen in ons hoofd vochten we veldslagen uit op het water, lieten we onze creativiteit de vrije loop en trainden we onze lichamen met het trappen op een waterfiets.
Toen we begonnen te puberen verlegden we onze grenzen. We mochten met een motorbootje patat halen bij de haven, voor bij de barbecue. Terwijl de zon het bruine water van kleur veranderde en als een warm dekentje over onze gezichten viel, deinsden wij op tegen de golven aan die we zelf maakten, zoals gebruikelijk is in de puberteit. Tot grote frustratie van vissers, die ons met middelvingers en steentjes duidelijk maakten dat we niet alleen op de wereld waren.
Het was onze plek.
Onze haven.
Voor ons kende het water geen geheimen. Het water was ons warme bad, waar we met onze tenen schelpen van de bodem plukten, miljoenen ballen oppikten en de merken op de flesjes bier inclusief het alcoholpercentage leerden kennen, iets wat ons tot de dag van vandaag van pas komt. Het was onze zomervakantie, het was onze zomer.
In dat vieze water gebeurden de schoonste dingen.