Het bankroet van het neoliberalisme
Minder dan een uur had de Gentse hoogleraar Paul Verhaeghe nodig voor zijn afrekening met het vrije-marktdenken. Zijn lezing voor Studium Generale trok op 12 februari een bomvolle zaal in het Academiegebouw in Groningen. In hoog tempo legde Verhaeghe bloot wat er de laatste dertig jaar is misgegaan. Tot de jaren zestig leefden we met een grote mate van conformiteit onder een centraal gezag. In toom gehouden door het voortdurende appèl op schuldgevoel. In de sixties kreeg iedere mens de mogelijkheid tot zelfontplooiing, zelfrealisatie. Weg rangen en standen, je kon en moest zélf wat van je leven maken.
Vandaag de dag ziet de Vlaamse psycholoog en psychoanalyticus de gevolgen: de moderne mens is nog nooit zo vrij geweest en tegelijkertijd heeft hij zich nooit eerder zo eenzaam en machteloos gevoeld. Veel van dat gevoel komt door het taalgebruik. Is internetbankieren niet lekker gemakkelijk? Lekker thuis alles doen? Nee, betoogt Verhaeghe. De klant doet al het werk via zijn pc, laptop of tablet en als er iets fout gaat is het zijn schuld. De macht van de bank wordt gecamoufleerd door verhullende reclame voor thuisbankieren. Er anders over denken wordt ons moeilijk gemaakt.
Verhaeghe heeft weinig op met het idee dat onze identiteit genetisch wordt bepaald, zoals dat de laatste jaren opgeld doet (‘Wij zijn ons brein’). ‘De omgeving heeft een enorme invloed op wat we denken, voelen en vinden. De normen en waarden, die mensen bijna als iets natuurlijks ervaren, worden wel degelijk van buitenaf beïnvloed. Dat proces staat in de psychologie bekend als identificatie. ‘We worden wie we zijn door de spiegel die onze omgeving ons voorhoudt. We leren hoe we man of vrouw moeten zijn, of we bier drinken of niet, tattoos zetten of niet, seks hebben op jonge leeftijd of niet. En door daarin op te groeien, behoren we tot een morele orde. Ook al zijn we ons daar nauwelijks bewust van.’
Identificatie is echter niet het klakkeloos kopiëren van wat de buitenwereld aanreikt. ‘Er is ook sprake van separatie. We nemen afstand van wat de spiegel ons voorhoudt. De peuter zegt al nee, de puber herhaalt dat krachtiger. In de wisselwerking tussen identificatie en separatie kweken individuen hun persoonlijke visie op de wereld en op zichzelf.’
Onze identiteit, onze kijk op onszelf, is dus in de ogen van Verhaeghe geen speelbal van de omstandigheden, maar wordt wel door die omstandigheden beïnvloed. ‘Door de dominante ideologie, het neoliberalisme, is onze identiteit wel degelijk veranderd. We zijn onszelf steeds meer gaan bekijken door een neoliberale bril, die de mens reduceert tot z’n economische inbreng.’
Het inmiddels bankroete Amerikaanse energiebedrijf Enron ging daar heel ver in. Het stelde ieder jaar ranglijsten van z’n medewerkers op en de slechtst presterende twintig procent werd op de keien gezet. De gevolgen waren, stelt Verhaeghe, een verlies aan collegialiteit en een groeiend sociaal wantrouwen. ‘Ieder voor zich, iedereen fraudeert, en alle werknemers handelen uit egoïsme.’
De neoliberale samenleving is een verzameling van winnaars en verliezers. De winnaars danken hun succes aan hun eigen inzet, de verliezers verdienen hun lot wegens het gebrek daaraan. Alom, zo stelt Verhaeghe, wordt de entrepreneurs bewierookt. ‘Ondernemers worden neergezet als mensen waar de maatschappij het van moet hebben, superieure wezens. Dat heeft onmiskenbaar een morele dimensie: ondernemers laten de economie groeien en dat is goed.’ Het omgekeerde is ook alom zichtbaar en al net zo normatief. ‘Wie niet produceert is een profiteur.’
Dit denken overspoelt ons inmiddels ook in het onderwijs, de politiek, de media en de reclame. ‘In het onderwijs moet de leerling of student de ondernemer in zichzelf zoeken. De politiek is een verlengstuk van de markt. Een Amerikaan ziet per dag drieduizend reclame-uitingen en die tonen alleen succesvolle winnaars, met een perfect lichaam, een perfecte relatie, perfecte kinderen en perfecte seks. Daar zijn ze zelf verantwoordelijk voor. Dat kunnen ze bereiken door inspanning.’
De neoliberale ideologie pretendeert dat de markt ons de ware vrijheid brengt en minimale dwang. Maar, zo stelt Verhaeghe, het omgekeerde is het geval. Niet voor niets groeide het aantal arbeidsgerelateerde aandoeningen de afgelopen decennia als kool, met als sterkste voorbeeld de burn-out (de aan het werk gerelateerde depressie). Burgers ervaren in toenemende mate gevoelens van onbehagen. ‘Men voelt zich ziek en alleen. Om nog te maar zwijgen van de enorme ecologische effecten van de economische groei. Voorvechters van de vrije markt negeren deze zaken of willen ze oplossen door meer marktwerking, zoals de handel in emissierechten.’
Omdat het onderlinge vertrouwen is weggevaagd is disciplinering van overheidswege steeds meer nodig. In de zorg verdenkt men cliënten van profiteren, dus komt de roep om meer regelgeving en afbouw van de verzorgingsstaat. En zeker, stelt Verhaege, mensen maken misbruik van het systeem. Ze zijn namelijk gemaakt tot egoïstische entrepreneurs!
Is er nog hoop? Een uitweg? Ja, zegt Verhaeghe, wij moeten zelf weer een gemeenschap vormen tegenover de groep die gericht is op winstmaximalisatie. ‘We moeten op kleine schaal zelf samen dingen gaan doen. Die initiatieven zijn er al op gebieden als zorg en energie. We moeten ons van het marktdenken bevrijden door te laten zien dat collegialiteit en solidariteit het welzijn bevorderen.’
Het klinkt als een oproep tot revolutie, maar Verhaeghe heeft zelf geen politieke aspiraties. ‘Dan zou ik ineens vooraan staan, dat ambieer ik niet. Het gaat niet om mij. Het gaat om het idee. Het verhaal. Daarmee kunnen we onze identiteit veranderen.’