De verhalen van dakloze Gerard
Niels en ik zitten tegenover het Groninger Museum te kijken hoe een dakloze man wordt genegeerd door de mensen die van en naar het station gaan. Een doelloos rondje door de stad om een beetje in de sfeer te komen. Wat willen we doen? Meelopen met een dakloze.
Het is eerder gedaan, daklozen zijn soms een welkom onderwerp voor een interview. Reporter Bas van der Sluis heeft zelfs een aantal dagen als dakloze doorgebracht, inclusief een pasje voor de Kostersgang en slapen onder een brug. Zo ver wil ik niet gaan, hoewel het je blik op deze wereld waarschijnlijk voorgoed verandert.
Ik vind het nu al koud, na tien minuten op dit bankje, kan me niet voorstellen om nacht in nacht uit tot deze kou veroordeeld te zijn. We staan op en lopen richting de Folkingestraat, omdat hier vaak bedelaars te vinden zijn. Op de hoek bij Pathé staat inderdaad een vrouw die ik van gezicht ken: ze heet Karina en verkoopt zelfgemaakte kaarten. We spreken een andere man aan, Gerard, en leggen ons plan uit. Hij heeft er wel oren naar. En zo gaan we met Gerard op pad.
Hij zegt dat de politie zwervers tegenwoordig meer en meer opjaagt. ‘Je kunt beter met een bordje gaan zitten, maar er zijn er die op mensen afstappen en om geld vragen. Dat is te opdringerig, dan maak je het moeilijker voor de anderen.’
Om hun handel te slijten sluipen de dealers tegenwoordig het slaaphuis op de Schoolstraat binnen
Gerard begon tien jaar geleden als één van de eersten met De Riepe, de straatkrant van Groningen. ‘Daar ben ik mee gestopt. Op een gegeven moment lieten ze ook asielzoekers die krant verkopen. Dan zetten ze zo’n vrouwtje bij de supermarkt met een stapeltje kranten, die werd aan het eind van de dag gewoon in een auto opgehaald. Mensen zíen dat en verliezen hun medeleven.’ De daklozen zijn niet te blij met de stroom immigranten. Die kennen de codes niet en maken het de harde kern moeilijker in hun bestaan te voorzien. Vroeger (zo’n tien, vijftien jaar geleden) kende men elkaar. De mensen van de straat hielpen elkaar, want ze deelden hetzelfde lot. Om hun handel te slijten sluipen de dealers tegenwoordig het slaaphuis op de Schoolstraat binnen. Dat zorgt voor onrust. Er is geen solidariteit meer.
Karina en Gerard vinden het prima dat we even een praatje maken, ze vertellen openhartig over hun leven. Karina laat een printje zien van een artikel dat geschreven is door Sikkom (een Groningse nieuwssite). Ze is er niet blij mee, want Sikkom ‘heeft haar woorden verdraaid’. Ook Gerard is wel eens geïnterviewd door Dagblad van het Noorden, zelfde verhaal: ‘Het was toen over met mijn nu ex-vrouw. En ik heb gezegd dat ik hoopte dat onze band weer beter zou worden, dat we met elkaar overweg konden. Zij hebben daarvan gemaakt “deze arme zielige zwerver mist z’n vrouw en wil haar dolgraag terug”. Dat is niet zo. Maar zij las het wél en werd weer boos. Daar was ik niet blij mee.’
We verlaten Karina en lopen met Gerard door de Folkingestraat. Vanavond heeft hij zijn plan al uitgestippeld, maar als we hem morgen komen ophalen aan het einde van de marktdag bij Zwerwers Fruit (hij moet lachen, ‘Zwerwers, typisch, hè!’), dan zien we wel wat de avond brengt. Hij wil ons wel op sleeptouw nemen en een blik in zijn wereld geven. Tijdens de wandeling vertelt hij over zijn vriendin, die leukemie heeft. Hij bedelt en ritselt, zij mag rusten bij het Ommelander huis.
Mijn moeder heeft me een keer door een ruit gegooid, daarvan heb ik dit litteken
‘Dat heeft ze nog nooit meegemaakt. Dat een man haar zo behandelt. Maar ik kom uit een gezin met acht zussen, en ik moest het niet in m’n hoofd halen om te doen alsof ze minder waren dan ik. Daar moest mijn vriendin echt aan wennen.’
Hij laat zijn ringen zien, waarvan één een verlovingsring is. ‘Volgend jaar rond deze tijd willen we trouwen,’ hij grinnikt. Gerard grinnikt veel. ‘En we willen dan naar Hardenberg, naar de dochter van mijn vriendin. Maar we zijn allebei afhankelijk van het Hanzeplein, de afhaalpost. En het hangt er vanaf hoe mijn vriendin zich voelt. Daarom plan ik ook niets, dat werkt niet voor mij.’
Is het niet lastig om van dag tot dag te leven? ‘Ja, dat kan heel zwaar zijn.’ Onlangs had hij mazzel, vertelt hij. Met 600 euro zijn ze de stad ingegaan op z’n verjaardag. Zijn vriendin mocht mooie sieraden uitzoeken, nieuwe schoenen waar ze al maanden op aasde. Ze gingen lekker uit eten. Ze vond het prachtig.
Na een rondje door de stad strijken we neer in café De Kult. In de rookruimte waar we koffie drinken en gezamenlijk mijn sigaretten oproken. Gerards benen wippen onrustig op en neer onder de bar, hij maakt soms wilde gebaren bij het vertellen en af en toe staart hij voor zich uit in de verte, schijnbaar diep in zijn geheugen gravend. Dan gaat z’n blik weer leven en vertelt hij verder. Hij krijgt geen vlam uit mijn aansteker en laat een litteken zien op zijn arm: ‘Mijn moeder heeft me een keer door een ruit gegooid, daarvan heb ik dit litteken. Als het koud is slaat m’n hele hand vast.’ Hij probeert het met links, dat lukt wel.
‘Suiker bij de koffie, of koffie bij de suiker?’ Hij lacht en dempt zijn koffie met suiker. We moeten erom lachen. ‘Je hebt energie nodig. En het is goedkoper dan dat andere spul.’ Hij doelt op een onderwerp dat we buiten voor De Kult bespraken: het altijd beleefde en vrolijke Indonesische mannetje dat iedereen een goede dag wenst en een fijne maaltijd en complimentjes maakt. Cocaïneverslaving. ‘Hij bedelt zo honderd euro bij elkaar in twee uurtjes, maar het gaat allemaal weer op daaraan.’
‘Wat voor kettinkjes heb je allemaal om?’, vraag ik.
‘Dit is een amulet voor geluk.’ Hij laat een gepolijste steen zien. ‘Dit is een kruisje. Ik ben bij de katholieke kerk. Omdat ik toch geïnteresseerd ben geraakt in het geloof. Ik wil daar meer over weten. Het helpt me ook. Wanneer ik ’s ochtends om tien uur het slaaphuis uit moet, vraag ik God om me te helpen met wat ik die dag nodig heb, en dan komt het uiteindelijk op mijn pad. Vroeger had ik daar minder geluk mee. En dit…’ (hij houdt het voor onze neus) ‘is een veertje. Dat kreeg ik van een oude indiaan, een medicijnman die mij heeft geholpen. Hij is bij mij en beschermt me. Als kind ben ik door mijn moeder in een rolstoel geslagen. Ik heb een gebroken rug en kan eigenlijk niet lopen. Dat doe ik op wilskracht, en die medicijnman heeft dat mogelijk gemaakt.’
‘Je bent eigenlijk een medisch wonder’, zeg ik.
‘Ja’, hij lacht weer, ‘ze kunnen niet verklaren hoe dit kan, maar toch is het zo.’
Hij komt weer terug op zijn moeder en zijn vriendin. ‘Vroeger kon ik ook niets om m’n nek hebben. Geen trui, geen sjaal, geen kettinkjes. Omdat mijn moeder me in mijn slaap heeft proberen te verdrinken in een emmer water. Ik kon zelfs geen deken op mijn hals hebben. Maar nu wel. Dat heeft mijn vriendinnetje me weer geleerd. Zij heeft me een soort therapie laten volgen met geluidjes.’ Hij wijst om en om op zijn oren: ‘Praten werkte niet. En daardoor is het gevoel bij de sensatie weggegaan. Ik kan nu gewoon m’n vest dichtritsen. Dat heeft mijn vriendin míj dan weer geleerd.’ Zijn dochter is ook een tijdje dakloos geweest, maar ze woont nu in de stad. Het gaat goed met haar.
Ik vermoed dat we Gerard niet veel langer dan twee koppen koffie in De Kult kunnen houden. Zijn lichaamshouding straalt gejaagdheid uit. Z’n benen wippen nog altijd onrustig onder de bar. De handgebaren zijn snel en grotesk, allemaal om zijn woorden meer beeldende kracht bij te zetten.
‘Heb je altijd in Groningen rondgehangen?, wil ik weten. Ik heb gehoord dat de zwervers in het noorden nogal eens migreren tussen Assen, Leeuwarden en Groningen.
Hij wilde dat ik op zijn rug zat en dan ging hij z’n hele huis schoonmaken op handen en knieën
‘Nee’, zegt Gerard. ‘Ik heb een tijd in de Randstad gezeten. Daar raakte ik bevriend met een miljonairszoon. Hij had namelijk een hele rare fetisj. Hij wilde dat ik op zijn rug zat en dan ging hij z’n hele huis schoonmaken op handen en knieën. Dan had ik zo’n wit handschoentje aan en moest ik alle oppervlakten controleren. Als het niet schoon was kreeg hij straf.’
Niels en ik moeten lachen om het kolderige verhaal, en Gerard vind de absurditeit ook wel vermakelijk. Dat, of dat hij zojuist twee journalisten een fantastisch verhaal op de mouw heeft gespeld. Wie weet.
‘Ik raakte hem kwijt op weg naar Schiphol. Ik stond daar te wachten maar hij is nooit aangekomen. Uit de bocht geknald en verongelukt. Dat was het einde van Frans.’ Weer die blik. ‘Hij heeft me geld nagelaten. En toen de tsunami in Thailand kwam heb ik het daar heen gestuurd. Tonnen in een soort trustfund.’
Ik ben verbijsterd. ‘Maar had je dan zelf niet wat met dat geld kunnen doen?’, vraag ik.
‘Nee, zo werkt het niet. Ik denk dat het universum je terugbetaalt wat je geeft. Ik heb genoeg shit meegemaakt, maar je moet vertrouwen houden.’
Het is een ontwijkend antwoord, dat besef ik heel goed. Maar, sommige mensen zijn beter in overleven dan in leven, ze kiezen ervoor alles wat ze hebben aan anderen af te staan omdat ze die worsteling nodig hebben. Of, misschien zijn ze er wel toe veroordeeld door jarenlange ervaring. ‘Weet je’, onderbreekt Gerard mijn gedachtegang, ‘het moet wel zo zijn, want het systeem zal er niet voor zorgen. Wist je dat ik veteraan ben?’ Ik schud van nee.
‘Ik ben oneervol ontslagen. Weet je waarom? Omdat de overheid liever de schuld in de schoenen van een individu schuift dan dat ze er zelf wat aan doen.’ Ik kijk hem vragend aan.
Korporaal getroffen door een afketsende kogel, mijn maat getroffen in zijn been
‘Ik heb in het leger gezeten, in Libanon. En wij waren aan het patrouilleren ergens in een ravijn, met van die oude uzi’s. Dus mijn kameraad en ik lopen daar en één of andere korporaal roept iets van verderop. Wij draaien ons om, maar dat ding lazert uit mijn maat z’n handen. Gaat-ie af! Korporaal getroffen door een afketsende kogel, mijn maat getroffen in zijn been. Toen stonden we terug in Nederland terecht voor moord.’
Gerard drinkt z’n laatste beetje suiker met koffie op.
‘Bewijsstuk A. Een uzi geladen met losse flodders. Die advocaat haalt de trekker over… gebeurt natuurlijk niks. Dus ik zeg: laat dat ding dan eens op de grond vallen. Nou, een oorverdovend geratel, natuurlijk. Bewijsstuk A! Alstublieft! Toen zijn we er met oneervol ontslag vanaf gekomen.’
Zo onderhand begint zijn flair wat uit te doven. Ik heb het vermoeden dat hij genoeg verteld heeft voor vanavond. Dat blijkt ook, want niet lang daarna zegt hij dat hij moet gaan.
‘Verder.’ Wat verder of waar verder specificeert hij niet. Hij bedankt ons voor de koffie, wij hem voor de verhalen. Zoals ik later nogmaals zal denken: de charme en de vloek is dat je er nooit achter komt wat nou precies waar is en wat niet. Dat hij een bewogen leven heeft geleid mag duidelijk zijn. De littekens, de blik, de kettinkjes voor kracht en geluk. Deze man is taaier dan leer.
Foto’s: Niels Punter (c)