Het W-woord
De Hanzehogeschool zoekt naarstig naar de oorzaken van de toegenomen werkdruk onder docenten. Klip en klaar is dat de verplichte scholing een rol speelt. Misschien moet de Hanze daar dan maar eens mee stoppen.
‘Je hebt toch het idee: tien weken vakantie, dat is relaxt en ik zag ook nog dat ik niet was volgeroosterd. Maar dat is wat er op papier staat.’ Drieënhalf jaar geleden werd Marian Huizinga docent op de opleiding Commerciële Economie op de Hanzehogeschool. Ze was intercedent geweest, had opleidingen aan de man gebracht en in de communicatie gewerkt. ‘Wie hart voor de zaak heeft, trekt de deur niet om vijf uur achter zich dicht, maar het onderwijs vraagt veel van je. Ik snap dat het sommigen té veel wordt.’
Dat blijkt ook uit het ziekteverzuim op de Hanze: op dit moment zitten zo’n 120 werknemers ziek thuis, hoewel dat volgens bedrijfsarts Nicole Lemmers niet veel is. ‘Vier procent verzuim is niet buitensporig. En zeker niet voor een onderwijsinstelling.’
Vier procent, dat is het gemiddelde ziekteverzuim in Nederland, zo blijkt uit de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Maar dokter Lemmers heeft gelijk: in de onderwijssector als geheel is het inderdaad hoger, vijf procent. Toch is de Hanzehogeschool géén witte raaf, want in het hbo wordt minder verzuimd dan elders in het onderwijs.
Maar áls docenten wat te klagen hebben, klagen ze over werkdruk
De afgelopen drie jaar ziet bedrijfsarts Lemmers wel een lichte stijging, maar door de bank genomen wijkt de Hanze geenszins af. Integendeel. ‘De Hanze scoort tot nu toe op alle vlakken een beetje beter dan gemiddeld. Zo meldt de gemiddelde Hanze-medewerker zich 0,9 keer ziek, nog niet één keer per jaar. Dat is niet vaak.’
De geruststellende geluiden uit de ziekenboeg staan in contrast met de reuring tijdens de campagne voor de verkiezingen van de medezeggenschapsraden in mei. Het W-woord stond centraal. Werkdruk, alle partijen die meedongen naar zetels in de medezeggenschapsraad, maakten er een nummer van. En wat men ook van die ketelmuziek vindt, je kunt niet zeggen dat die partijen niet weten wat er in de achterban leeft. Uit een tevredenheidsonderzoek dat de Hanzehogeschool onlangs liet uitvoeren, blijkt namelijk dat medewerkers heel best te spreken zijn, maar áls ze wat te klagen hebben… dan klagen ze over werkdruk. En met name docenten gaan eronder gebukt.
Dat is bedrijfsarts Lemmers niet ontgaan. ‘Precieze cijfers heb ik niet, maar ik zie de laatste jaren op mijn spreekuur wel een toename van personeelsleden die aangeven dat werkdruk hen parten speelt. En ik zie ook een verandering: twee jaar geleden was werkdruk nog relatief vaak een klacht van het ondersteunend personeel, maar sindsdien zijn het verhoudingsgewijs meer docenten die werkdruk als probleem formuleren.’
De aloude discussie: docenten hebben wel héél erg veel vakantie
Zorgwekkend, zo noemt Henk Pijlman dat in personeelsblad PL.Hanze. De voorzitter van het College van Bestuur denkt dat er misschien een verband is tussen de hoge werkdruk en de scholing van docenten, waarin de hogeschool de laatste jaren flink investeert. Het gevolg van al die scholing is, zo oppert Pijlman, dat veel docententeams incompleet zijn. Hij vermoedt dat de werkdruk van de andere docenten daardoor stijgt. Daarnaast ziet Pijlman in de verontrustende werkdrukcijfers reden om de verhouding tussen werk en vrije tijd tegen het licht houden, waarmee hij een aloude discussie aansnijdt: docenten hebben wel heel erg veel vakantieverlof. Docente Marian Huizinga staat niet negatief tegenover zo’n discussie. ‘De pieken zijn hoog, zeker aan het eind van het blok en aan het eind van het schooljaar. Ik heb even geen idee hoe, maar als we de piekbelasting kunnen verlagen, is dat nooit slecht.’
Hoe zinnig een discussie over de verhouding tussen werk en vrije tijd ook moge zijn, een antwoord op de vraag waarom docenten juist de laatste jaren zoveel last hebben van de werkdruk, zal er waarschijnlijk niet uit voortvloeien.
Eén ding staat vast: tien procent voor voor- en nawerk is te weinig
Volgens Theo Miljoen, voorzitter van de medezeggenschapsraad HMR, heeft de toename van de werkdruk zonder twijfel te maken met de scholing. ‘Dat is topprioriteit op de Hanze. Bij de planning trekken de instituten en academies eerst tien procent van de docenturen af, die volledig aan scholing worden besteed. Een paar jaar geleden was die tien procent voor docenten een overloopruimte voor andere taken, zoals nakijken en lesvoorbereiding. Daar wordt namelijk ook maar tien procent van de tijd voor gereserveerd. Die overloopruimte is er niet meer, ook niet voor docenten die niet op scholing zijn, want bij hen wordt die tien procent met andere taken ingevuld.’
Marian Huizinga: ‘Ik ben niet anders gewend, maar één ding staat vast: tien procent voor voor- en nawerk is te weinig. En niet alleen voor beginnende docenten. Iedere docent is voortdurend bezig met het aanpassen en verbeteren. Dat is ook hartstikke leuk en belangrijk. Maar overleg daarover met collega’s, bijvoorbeeld… tja, dat schiet er vaak bij in.’
Google-werknemers freewheelen twintig procent van hun werktijd
Miljoen zou dus best weleens gelijk kunnen hebben. Minder overloopruimte veroorzaakt druk, en niet alleen omdat er minder tijd is. Bij het ontstaan van werkdruk spelen, zoals bekend, psychologische factoren een rol. Bekende factoren zijn: de invloed die werknemers hebben op de inhoud van hun werk, het nut dat werknemers toeschrijven aan de activiteiten die ze verrichten en de zeggenschap die werknemers hebben over de indeling van hun werk.
Voor deze factoren geldt: hoe minder, hoe slechter, hoe meer, hoe beter. In het hbo, op de Hanzehogeschool, is het niet anders dan elders: docenten hebben over deze factoren geen volledige zeggenschap. Wel is het slim als de werkgever ernaar streeft om die zeggenschap zo groot mogelijk te maken.
‘Search Inside Yourself noemen ze de aanpak bij Google’, zegt Marian Huizinga, ‘Medewerkers krijgen twintig procent van hun werktijd de ruimte om te freewheelen. In die tijd kunnen ze op nieuwe ideeën broeden, op verrassend andere gedachten komen. Docenten zouden die tijd goed kunnen gebruiken om samen na te denken over aanpassingen van het onderwijs. Dat betekent dat leidinggevenden erop moeten vertrouwen dat het goed komt, natuurlijk. Nou, dat kunnen ze, ik ken geen docent die zich niet het vuur uit de sloffen loopt voor de studenten.’
Werkdrukverlagende experimenten móeten vruchten afwerpen
Het is het overwegen waard, en die overweging staat, zo kondigde bestuursvoorzitter Pijlman in het personeelsblad aan, ook op de rol voor volgend jaar. Niet toevallig het jaar waarin werkdrukverlagende experimenten worden uitgevoerd en volgens projectleider Monique Hamming ook vruchten moeten afwerpen.
Zulke exercities zijn niet alleen zinnig, maar zelfs min of meer een opdracht. Artikel 658, Boek 7, van het Burgerlijk Wetboek luidt: De werkgever is verplicht (…) voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Hiermee is het voor juristen klip en klaar dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor de negatieve gevolgen die werknemers ondervinden van arbeid. En het is ook glashelder dat psychosociale effecten onder die gevolgen vallen. In gewone taal: als een werknemer bezwijkt onder de werkdruk heeft de werkgever een probleem. Hij zal, volgens het Arbobesluit (afd. 4, artikel 2.15), in ieder geval moeten aantonen dat hij iets gedaan heeft om leed te voorkomen.
Kort en goed, werkdruk is een probleem, zo constateert zo’n beetje iedereen, de werkgever wil (en móet) de werkdruk verlichten, voor docenten is het een (te) zware last en de scholing van docenten speelt zeker een grote rol. Niet, of niet alleen, vanwege de organisatorische problemen die ontstaan doordat docenten op cursus zijn. De inhoud van de scholing is beslist ook een factor.
BKE: steen des aanstoots of druppel die de emmer doet overlopen?
Laten we één van die beestjes bij z’n naam noemen, de BKE. Dit beestje kruipt luid piepend rond in docentenkamers en wandelgangen. Zeker, er zijn ook docenten die de Basiskwalificatie Examinering een prima cursus vinden. Maar voor velen is het een scholing die voldoet aan alle eisen die een docent het werkplezier ontneemt. Belangrijk punt is dat de cursus verplicht is, de docent móet hem volgen. Over de indeling van te verrichten activiteiten heeft de docent weinig tot geen zeggenschap. Maar het allerbelangrijkste is: die docenten zien het nut van de BKE-scholing niet in. Althans, niet zoals die in huidige constellatie vorm krijgt.
Docente Marian Huizinga. ‘Je doorloopt een heel proces van leerdoel tot toetsmoment. Ik vond dat zeker nuttig, maar ook hier weer: het blijft te veel iets van jezelf. Als we die dingen nu eens als docententeam zouden kunnen doen… dan zou het meer zijn dan het lijstje afvinken, wat het nu voor veel docenten is.’
De BKE is een steen des aanstoots of de druppel die de emmer doet overlopen. Misschien moet de Hanze daar dan maar eens mee stoppen. Dat is niet leuk om te horen voor de mensen die de BKE verzorgen, niet voor het College van Bestuur dat zo veel in scholing investeert en ook niet voor de politiek die de cursus verplicht stelt. Maar was het niet staatssecretaris Sander Dekker die het onderwijs vorig jaar op het hart bond: ‘Als je dingen moet doen waarvan je denkt dat ze geen zin hebben, stop ermee!’
Die verfrissende oproep geldt voor docenten net zo goed al voor het hogeschoolbesturen.
En de BKE is niet het enige voorbeeld.
Verplichte scholing tot op masterniveau?
Verplichte scholing onderzoeksvaardigheden?
Het moet omdat het moet.