Ga naar de inhoud
kerstverhaal

Kerstverhaal 2023 – Vijf letters, één woord

December 2023, de tijd voor een kerstverhaal. De juiste weg bestaat, dat weet Airam zeker. Toch twijfelt hij, zijn de mensen wel voor vrede vatbaar?

De mensen waren rare vogels. Dat wist Airam al heel lang en hier in Nederland was het niet anders. Hij zat in hurkzit op een boomtak, Airams billen rustten op z’n hakken. Hij keek naar mensen die precies zo waren als hij: gelukzoekers. Ze liepen langs borden waarop grote pijlen stonden. Zwijgzaam en gelaten, een beetje bevreesd. Zo nu en dan huiverden ze, als vogels die hun veren opschudden. Niet één van hen haalde het in zijn hoofd om een ander pad te volgen dan de mensen die voor hen liepen, terwijl er… Airam schudde zijn hoofd… terwijl er zo enorm veel andere wegen waren.

Weg van kou en dood

Vanaf zijn tak keek Airam omhoog. Net onder de zware wolken aan de purperen hemel wiekten grauwe ganzen. Strak in het gelid vormden ze een grote V, een pijlpunt van veren. Nu nog waren ze stil, maar over niet al te lange tijd zouden deze wintergasten ergens neerdalen op het water en zich onderdompelen in een watervogelfeest. Gakkend, lachend en kolderend zouden ze elkaar welkom heten en het weerzien vieren.
Zij komen uit het Noorden, wij uit het Zuiden, maar deze vogels zijn net als wij, wist Airam, we hebben hetzelfde doel. Onze reizen zijn allebei te vangen in vijf woorden: weg van kou en dood. Ineens licht sentimenteel prevelde hij: ‘Zijn wij niet allen vogels op de vlucht?’

Allemaal mensen, lopend, naderend, dreigend, een massa

Airam rilde, warm was het niet, hier. Z’n bloed stroomde netjes door al zijn aderen, maar wanneer het bij zijn voeten aankwam was het bijna bevroren. IJs kleefde aan z’n oren, z’n handen en voeten en aan het puntje van zijn neus.

De mensenstoet zwol aan. Steeds meer gelukzoekers doken op in de stroom. Airam begon te tellen. Hij kwam al snel tot honderd, tweehonderd, driehonderd. Duizend werden het er, en tweeduizend en meer. Veel meer. Allemaal mensen, lopend, naderend, dreigend, een massa.
Langzamerhand doken er steeds vreemdere vogels op in de optocht. Sommige droegen vlaggen met zich mee, andere zwaaiden met batsen, spades en hooivorken, ze zongen, kreten en schreeuwden. Hun fakkels brandden. Er waren mannen en vrouwen met zwart geschminkte gezichten. Ze droegen felgekleurde fluwelen mutsen met pluimen. Een ontblote man in boerenbonte lendendoek torste een immens houten kruis. Hij sleepte zich voort, aangemoedigd door omstanders die hem besprenkelden met bier en zure wijn. Op een bolderkar had iemand een galg gemonteerd.

Herders en schapen, jagers en wolven

Er klonk ketelmuziek, potten-en-pannengerinkel, een blikken harmonieorkest. Airam zag een os, een ezel en een lange man met het haar van Mozart. Groningers en andere tot slachtoffer gemaakten duwden winkelwagens voor zich uit. In de wagentjes bevonden zich stroperige vuurpotten die vette vlammen lekten. In de hitte spatten kerstballen uiteen in honderdduizenden glinsterende gruzelementen. Herders en schapen, jagers en wolven, kaalkoppen en hangsnorren, vrouwen van de gestampte pot, getatoeëerde Vikingen en corpsballen. Ze waren één, iedereen deed mee. Zelfs een heel merkwaardige gewone man uit Tukkerland. Ja, het was een bont gezelschap.

Airam spreidde zijn armen. Hij wiekte op, een paar kalme vleugelslagen later bevond hij zich boven de menigte, die zich in één lange, lange sliert over de heuvelen naar de horizon slingerde.
‘Kijk… een hele grote, blauwe vogel’, riep een klein jongetje van beneden. Zijn moeder, een Volendamse vissersvrouw, keek niet op. Ze pakte het jongetje bij zijn arm. Mee met de meute moest hij.

Blauw en blauwer, hemel en hel

Airam zorgde ervoor dat hij de wind die hem omhoog stuwde onder zich hield. Hij dreef hoog in de lucht en volgde de slingerende stoet naar de einder. Kilometers vloog hij boven de lange, lange rij joelende mensen. Miljoenen mensen waren het. Wisten zij waarnaar ze op weg waren? Uren vloog Airam en al die tijd keek geen mens naar hem op. Niemand in de stoet zag deze vogel die blauwer en blauwer kleurde in het decemberlicht.

Helblauw was hij toen hij het begin van de stoet zag, een akelig hoge berg. Aan de voet bevond zich de bron, die behalve mensen vuur en dampen braakte. De mensen konden ontsnappen omdat een wonderhand de rots die de uitgang eeuwenlang had versperd had weggeschoven. Voortgedreven door de zwaveldamp haastten zij zich hoestend naar een bord op een enorme paal.
Airam liet zich, de vleugels wijd gespreid, uit de koperen hemel zakken. Rond zijn hoofd brandde een helder gouden licht, in dit licht was zijn verentooi hemelsblauw.

Eén woord was het slechts, maar wel het allerbeste woord

Airam voelde zijn lichaam gloeien en woelen, een mysterie voltrok zich, hij transformeerde. Hij wilde het niet tegenhouden, als hij dat al had gekund. Hij keek naar beneden en zag dat zijn verentooi een welvende jurk was geworden. Nee, het was een gewaad. Een gewaad dat afhing van zijn schouders, een hemelsblauw gewaad. Hij besefte: hij was geen hij meer, hij was een zij. Airam was Maria geworden, hij was Onze Lieve Vrouwe.

Maria keek naar de tekst op het bord. Ze las, vijf zwarte letters op een gele ondergrond. Eén woord was het slechts, maar wel het allerbeste woord. Vrede was dat woord, het Woord der Woorden. Vrede, het stond er in dikke zwarte letters. Het woord was Vrede, met een hele grote, vetgedrukte V.
Onder dat ene woord, Vrede, stond een pijl. Het was onmiskenbaar, die pijl wees in de juiste richting. Iedereen kon het zien en ze zagen het allemaal, het was overduidelijk, zo helder als het zuiverste kristal. Maar de mensen… allemaal… ze liepen allemaal de andere kant op.
Rare vogels, concludeerde Maria en ze nam vliegensvlug de vleugels.

Foto (fragment en van blauwfilter voorzien): Mark Timberlake