Lang leve de unieke ikea-kunst
De laatste tijd lijkt er een drang te zijn naar het verbeelden van identiteit. Ineens zie je overal foto’s van leefomgevingen. Zelfs in kwaliteitsbladen zien we wc’s en boekenkasten. De persoon zelf blijft uit beeld in dit werk: uit zijn of haar spullen moet de kijker zelf een bepaalde identiteit extraheren. Maar wanneer ik een kijkje in de keukens, woonkamers en slaapkamers neem, zie ik enkel en alleen dat we allemaal Zweden zijn. Ikea is erin geslaagd om ons te laten geloven dat we met precies dezelfde spullen unieke leefomgevingen kunnen creëren.
Er zijn ook niet-ikea-mensen. Die bezoeken massaal de Mamamini, dus ook daar is een algemene stijl te ontwaren.
Ook de andere kapstok van onze identiteit, ons uiterlijk, is direct terug te voeren op Scandinavië. Maar weten we dan niet al lang dat het uiterlijk, van mens en woonkamer, slechts de buitenste rok van de ui is? (Of van de artisjok, wat jij wilt.)
(Shelter #7, Henk Wildschut)
Wanneer uiterlijk inhoud krijgt, wordt het pas interessant. Want waaróm draag ik die H&M-broek van tien euro met dat drukke printje?
Jammer is dat zulke vragen achterwege blijven in huidige identiteitsonderzoeken die zich enkel manifesteren in puur beelden. Uiteraard zijn er uitzonderingen. Sommige beelden zijn zo sterk dat iedereen de onderliggende lagen opmerkt, zoals bij de fotoreeks Shelter van Henk Wildschut.
Wat moeten kunststudenten met deze trend? Zijn we er onderdeel van? Moeten we achteruit stappen en er vanuit deze uitgezoomde positie op reageren? Vorige week hoorde ik een kunststudente zeggen: misschien moet je het wat dommer maken, dan snappen meer mensen het. Blijkbaar was haar idee dat het publiek op niets anders zit te wachten dan op hapklare fastfoodkunst. Deze studente vindt dat we het publiek iets moeten geven dat ze zonder nadenken kunnen consumeren. Moeten wij, de kunststudenten van nu, de artisjok uit het raam gooien en enkel gaan focussen op verschijning? En niet (meer) streven naar inhoud en exclusiviteit?