Oerend hard in Stadskanaal
Pinksteren 2016, Stadskanaal. Dat kan maar één ding betekenen: grasbaanraces. Cas en Niels begeven zich tussen modderige mannen en ruige vrouwen. Vriendelijk volk, als je maar onder de radar blijft.
Ik kan geen ander intro bedenken dan oerend hard kwamen zie doar angescheurd. De rijders met hun oorverdovende éénpitters. Jonge jochies vol adrenaline en oude rotten met bierbuiken, lange haren en lederen jassen. De commentator komt amper boven het motorgeweld uit.
‘Willen alle rijders zich met spoed naar de baan begeven?’
De motoren stoppen met ronken, ze moeten eerst een ererondje rijden op een platte veewagen. Tergend traag, in schril contrast met wat er staat te gebeuren. Het publiek is een bezienswaardigheid op zich. Wildplassende boeren, mannen met matjes en klompen, meisjes met opgeschoren kapsels en exotische make-up. Ze klappen en juichen gemoedelijk. De hele boel moet nog even op gang komen. Pinksteren 2016. De heilige geest der acceleratie moet nog nederdalen. Voor we beginnen eerst maar een biertje.
In een moment van onoplettendheid worden we getroffen door een prutregen vanuit de bocht
Mijn fotograaf en ik staan aan de houten omheining van het parcours, waar we de uit de pit komende rijders goed kunnen zien. De races volgen elkaar zo snel op dat de ene groep al klaarstaat terwijl de andere de strijd op de baan nog beslecht. In een moment van onoplettendheid worden we getroffen door een prutregen vanuit de bocht. Vluchten kan niet meer, de volgende bui, en nog één. De mensen vinden het prachtig, modder in je nek, haren en neus hoort er blijkbaar bij. Het maakt je ook enthousiast, het geeft een gevoel van connectie met de rijders. Zij vies, wij vies.
Even later scheurt de eerste ambulance de baan op. Eén van de rijders had een zogenaamde highsider: het achterwiel krijgt volledig grip in de bocht, en de brullende motor lanceert de coureur. Als zat hij op een dolle stier. In de chaos heeft een andere rijder over z’n borstkast gereden. Maar ik gok dat hij een kevlarharnas aanheeft, hetzelfde soort dat de plaatselijke motorcross-specialist op het terrein verkoopt. De jongen, amper zestien, krabbelt moeizaam overeind en strompelt naar het middenveld.
Het is tijd om onszelf van brandstof te voorzien. Op naar de biertent. De barman kent ons inmiddels en zijn lieftallige collega krijgt instructies.
‘Als zij eraan komen, twee bier.’
‘Gratis’, voeg ik eraan toe.
Ze lacht en denkt waarschijnlijk: laat ze maar lullen. May (zo heet ze) heeft zelf ook geracet. Maar na de gebroken ribben, het gebroken sleutelbeen en een knie uit de kom hield ze het voor gezien. Hoe kom je in godsnaam bij een hobby als grasbaanracen?
‘Mijn broertjes waren te jong en mijn vader moest denk ik toch met iemand zijn passie delen.’
De mensen zijn hier lekker nuchter, ook als ze dronken zijn. Mijn fotograaf bekijkt z’n foto’s een beetje bedenkelijk.
‘We moeten eigenlijk op het middenveld komen.’ Hij wijst naar de echte, professionele journalisten met hun gele hesjes. Met veel bluf proberen we even later de baan op te lopen, maar een official, z’n gezicht zwart van de opvliegende prut, houdt ons tegen. Dus lopen we naar de kantine van de organisatie.
Twee heel aardige vrouwen vragen wat we komen doen.
‘Wij zijn van HanzeMag, en eigenlijk willen we foto’s maken op de binnenring’, zeg ik in ijdele hoop.
‘O! Dan heb je pershesjes nodig’, roept ze vrolijk. Zo ver waren we al. In plaats van ons af te wimpelen omdat we geen persaccreditatie hebben, krijgen we gelijk twee hesjes aangereikt.
‘Veel plezier, jongens!’
Waar is toch dat paranoïde wantrouwen waar de kranten vol van staan? Ik denk dat je als vluchteling het best naar Stadskanaal kunt trekken. Zolang je negeert dat glaswerk op het terrein verboden is om de vechtpartijen schappelijk te houden. De mensen zijn wat stug, maar goedgezind. Ook de rijders die elkaar bij het wachten een beetje aftroeven, doen dit vooral op humoristische wijze.
‘Is dat om te onthouden met welke hand je gas moet geven?’, vraagt de één schertsend aan de ander, wijzend op de tatoeage op diens hand. De kolossale Deen, The Viking, grijnst verlegen terug en schudt zijn hoofd.
De official laat ons door. Snel, tussen een zijspanrace en de 125cc door. Niels loopt druk in de rondte om een goede plek te vinden. De centrifugaalkracht werkt in zijn voordeel: crashende motorrijders vliegen altijd naar buiten, richting de omheining. Maar ze scheuren wel op slechts drie meter afstand langs hem heen. Hij zal er misschien wat gehoorschade aan overhouden.
Bij de volgende zijspanrace jaagt de baancoördinator hem weg, heftig wappert hij met z’n vlag. Later leren we dat zijspannen juist naar binnen tollen, dat je dan onmogelijk weg kunt komen en dat je in dat geval ook nooit op je knieën moet zitten. Als je staat, rijden ze enkel je benen in puin. Net als voor crashende rijders is het adagium voor de pers: risico van het vak…
Tijdens de grote pauze is er een minirace op een klein parcours in het midden van de baan. Milan is pas zes en scheurt op een piepklein crossbrommertje over het gras. Racecultuur met de paplepel ingegoten.
‘Gaat hij winnen?’, vraag ik aan zijn moeder.
‘O, nee hoor, die andere knul heeft een snellere brommer. Maar daar gaat het nu ook nog niet om, als hij het maar leuk heeft’, reageert ze glimlachend.
We moedigen Milan aan en even later rijdt hij als eerste over de finish. Niels arrangeert dat onze kampioen met alle pitspoezen op de foto mag. Papa is trots, maar Milan lijkt zich wat ongemakkelijk te voelen. We zoeken May weer eens op voor een pilsje.
Hé, je moet wel de andere kant op pissen, anders zie ik je lul!
Het lijkt me heerlijk om op te groeien in deze cultuur: snelle motors, mooie meiden en lauw pils. Die plattelandsanarchie die zo vanzelfsprekend lijkt: met zes jaar op de brommer. Flikker je zooi maar op de grond. Verstop je glaswerk in je binnenzak, de politie knijpt een oogje toe. De wc’s zijn vijftig cent, maar de bosjes achter de piscabine worden druk bezocht. Niemand die er een punt van maakt. Wanneer we even staan te wateren horen we een meisjesstem.
‘Hé, je moet wel de andere kant op pissen, anders zie ik je lul!’
Een bijdehandje van zeven kijkt me aan, om vervolgens een graspol los te trekken en behoorlijk accuraat naar mijn hoofd te slingeren. We lopen terug naar de biertent, waar May twee pils klaar heeft staan. Ze kijkt naar m’n geld alsof het een flyer voor een kerkdienst is.
‘Moeten jullie betalen dan?’ Goed geregeld.
Ik kan nog net duiken voor een volgende graspol die op me afsuist en vervolgens tegen de biertent knalt. Het meisje rent lachend weg. Onze aandacht wordt al snel afgeleid. Twee meisjes van een jaar of zestien staan te huilen. De één duidelijk heftiger dan de ander.
‘Hij lag zo ver voor! Hij moest nog maar tien meter! Waarom doet-ie dat nou?’, hoor ik haar snikken. Gebroken ribben, sleutelbeenderen kapot en knieën uit de kom… Hoe erg zou het zijn? De ambulance scheurt de baan op. Tien meter voor de finish ligt een jongen doodstil. Z’n motor een eindje ligt verderop. Bij de aanblik van zo dichtbij draait m’n maag in een knoop. Het gaat er soms zo hard aan toe op die baan.
Dan zie ik z’n hand samenknijpen. Ogen gaan open. Terwijl ze continu tegen hem spreken, hijsen de ambulancebroeders hem op een brancard. Dan is de baan leeg. Mensen klappen, wij juichen een kreet. Dat wordt niet gewaardeerd. Vuile blikken. Je kunt blijkbaar niet juichen uit waardering, alleen klappen, zoals je in stilte een kruisje zou slaan voor de kist.
Remmen zijn voor mietjes. Dat doen ze maar bij de motorcross
We ontlopen de veroordelende blikken en gaan naar de pits op een veld naast het terrein. Het valt me op dat geen enkele motor een rem lijkt te hebben.
‘Remmen zijn voor mietjes. Dat doen ze maar bij de motorcross.’ Gelach. Er is een duidelijke haantjesverhouding tussen grasbaanracers en motorcrossers. Even later tovert de rijder een krat pils uit zijn busje.
‘Je mag toch geen glaswerk hebben op het terrein?’, vraag ik.
‘Zolang ze het niet zien, doe je ook niets verkeerd, er mag wel meer niet.’
Hoewel de races spectaculair zijn, is wat er onder de radar gebeurt net zo interessant. Essentieel is wel dat het onder de radar blijft. Daar komen we achter wanneer we de vip-lounge inlopen voor gratis borrelhapjes en biertjes. Terwijl we een praatje maken met één van de sponsoren, komt de bewaking ons halen. Hij verzoekt ons vriendelijk doch dringend naar de kantine van de organisatie te gaan. Daar aangekomen krijgen we te horen dat we onze pershesjes maar moeten inleveren. Er mag niet gedronken worden op de baan. En we horen zeker niet in de vip-lounge thuis. De vriendelijkheid is verdwenen. In discussie gaan heeft geen zin. We hebben ons krediet verspeeld, te hoog ingezet, boven de radar.
Even later zwaait de bewaking ons uit en staan we buiten de perken van Sportpark Noord te Stadskanaal, de sfeer neigt hier naar normaal. Wi-j hebben alderbastend gein gehad en steken onze duim omhoog. Een jonge knul in een mooie BMW pikt ons op.
‘Waarnaartoe?’ vraagt hij.
‘Groningen!’, roepen we enthousiast.
‘We komen net bij de Pinksterraces vandaan, dus we zijn nog in de racestemming’, zegt Niels. De jongen begrijpt het en schiet over de dubbele lijn van de provinciale weg, om een trekker heen, een tegenligger ontwijkend. Vervolgens met dik 160 per uur richting Hoogezand. De heilige geest der acceleratie is waarlijk nedergedaald op deze zonnige pinkstermaandag in Stadskanaal.
Foto’s: Niels Punter (c)