Dat gevoel dat je hebt als je een toets maakt
Patiënt met ondervoeding door larynxcarcinoom. Ik lees het zinnetje nog een keer en weet dat ik eigenlijk wel weer naar huis kan gaan. De vierde keer dat ik deze toets probeer te halen, vier mogelijke casussen en ik krijg die ene waarbij ik m’n koffers gelijk wel weer kan pakken. Strottenhoofdkanker, wat weet ik ervan? Niets!
Ik verzamel m’n spullen op tafel en ik begin met de voorbereiding van m’n aftocht. De surveillant kijkt me bezorgd aan, alsof ze de paniek van mijn gezicht afleest. Ze vertelt me dat het wel goed komt en ik wil het echt heel graag geloven.
Zo moet je met een docent praten terwijl twee andere docenten meekijken
De toets bestaat uit dertig minuten voorbereiding, een kleine wachttijd waarin je mentaal helemaal doodgaat, een gesprek met een acteur die zich voordoet als de patiënt en dan nog een zenuwslopende uitslag, een gesprek waarin wat er rest van je persoonlijkheid beetje bij beetje in gruzelementen wordt gebeukt.
Ik lig eigenlijk al in diggelen vóórdat ik met zo’n gesprek moet beginnen. De tijd waarin je in zo’n klein kamertje zit met alleen een tafel en twee stoelen, alsof je binnen niet al te lange tijd zult worden gedwongen om een moord te bekennen. Je weet dat er zo iemand tegenover je komt zitten waarmee je moet praten terwijl twee andere docenten meekijken. De martelende gedachte dat het gesprek je zo weer een half jaar studievertraging kan opleveren.
Nee, het is zeker niet mijn favoriete ding.
‘Nou, hoe vond je zelf dat het ging?’
Tijdens het gesprek kunnen mijn hersencellen ineens niet meer communiceren. Al de kennis die ik de afgelopen drie jaar heb opgedaan is ineens weg. Poef. Hebben meer mensen dit bij zulke toetsen? Erg praktisch vind ik het niet. Deze keer heb ik mijn antwoorden er zo ingestampt dat ik zelfs nog dingen kan zeggen op het moment dat mijn kennis in een zwart gat tuimelt.
Het scheelt dat ik de vrouw voor me al eerder heb gezien. Ze heeft krulletjes en is al iets ouder. Ze begroet me lachend en vraagt of ik de vorige keer roze haar had. Dat is aardig, zeg. Nee, niet echt angstaanjagend, deze dame.
‘Hoe vond je het zelf gaan?’
Geen idee, ik herinner me bijna niks meer van wat er zich het afgelopen uur heeft afgespeeld.
‘Wel goed, geloof ik.’
‘Ben je klaar voor de uitslag?’
‘Er is een kleine kans dat ik zo moet huilen, maar ja, ik ben er klaar voor.’
Er volgt een eindeloos gebrabbel over wat er nu wel en niet goed ging
Ik zie ze schrikken. Goede zet, Esther. Dat ik elke keer doodga wanneer ze zeggen dat ik het niet heb gehaald… oké, maar moest ik dit nu al aan mijn docenten vertellen?
Dan volgt een eindeloos gebrabbel over wat er nu wel en niet goed ging. Het gaat compleet langs me heen. Mijn gedachten verblijven in het rampscenario. Ik heb weleens gezegd dat ik liever een extra scriptie schrijf, als dat zou betekenen dat ik nooit meer zo’n gesprek zou hoeven te voeren. Jammer genoeg kan dat niet. Bij de gedachte dat ik over een half jaar weer een poging moet doen, draait m’n maag om.
‘Je hebt het gehaald.’
Wacht, wat?