De weg kwijt
‘Wil je iets bestellen?’
‘Ik heb eigenlijk hulp nodig.’
Z’n blik vertelt me dat hij me gelooft. Nog voordat ik de deur van zijn restaurant binnenstapte, moet hij hebben geweten dat ik compleet de weg kwijt was. Gewapend met een gigantische roze rugtas en een kleine, zware, blauwe koffer had ik hopeloos om me heen gekeken. De laatste keer dat ik op Ameland was geweest, had ik me nauwelijks kunnen herinneren en mijn gevoel voor richting is überhaupt al twijfelachtig, met alleen een straatnaam zou ik het dus niet gaan redden. Anderzijds had ik ook niet staan springen om een restaurant binnen te vallen, maar een andere keuze was er echt niet geweest.
‘Ik kom net van de boot en mijn telefoon is uitgevallen, nu heb ik geen flauw idee welke kant ik op moet.’
Ik wil hem het kaartje laten zien, maar aan de straatnaam alleen heeft hij genoeg.
Wat kom je hier eigenlijk doen?’, vraagt de jongen.
‘Wacht’, zegt hij, ‘ik schrijf voor je op hoe je moet lopen.’
Maar eerst wijst hij me de weg naar een plek waar de stroom binnen handbereik is.
‘Neem plaats’, zegt-ie.
Een complete vreemde behandelt me als een koning. Alles wat ik me op dat moment maar kan wensen, reikt hij me aan op een zilveren plaat. Terwijl ik rustig wacht tot het zwarte scherm op mijn telefoon weer oplicht, serveert hij een smakelijke energie-boost. De kroepoek wekt mijn hongerige maag. Even ben ik in de verleiding om de kampeerboerderij te laten voor wat-ie is en hier een eenpersoons feestmaal aan te richten. Ik herinner me mijn studentenbudget en weet me te beheersen.
‘Wat kom je hier eigenlijk doen?’, vraagt de jongen.
Na een commissieperiode wil ik altijd even een pauze inlassen. Dat is althans het idee, het plan. Maar al voordat de ene commissie erop zit, zit ik alweer in de volgende.
Met twintig procent batterij is me bellend laten gidsen een race tegen de klok, maar ik sla het niet af.
Dit keer ben ik lid van de commissie die de leden een leuk eilandweekend geeft. Die leden vinden is wel een handige eerste stap.
M’n telefoon ontwaakt uit z’n winterslaap. Google Maps probeert me de weg te wijzen. De kleine wegen op het scherm vormen een eindeloos doolhof waarvan de uitgang niet te zien is. Op m’n voorhoofd verschijnen rimpels die zelf op een doolhof moeten lijken.
‘Waar moet je eigenlijk precies heen?’, zegt hij, terwijl hij me de uitgeschreven route in handen drukt.
Amelanders zijn geweldig, dankzij hen kan zelfs ik niet verdwalen. Ik wil iets terugdoen, maar weet niet wat. Hij vertelt me dat het zo allemaal oké is. Elkaar helpen, dat is iets wat eilanders gewoon doen.
Vier gemiste telefoontjes vertellen me dat de andere organisatoren me hebben gemist. Met twintig procent batterij is me bellend laten gidsen een race tegen de klok, maar ik sla het aanbod niet af. Gewapend met de routebeschrijving kan er niks misgaan.
Links. Rechtdoor. Rechts… en dan?
Toch weer de weg kwijt. Dan zie ik het meisje met de dansende rode haren. Ze heeft mij eerder gezien dan ik haar. Waar uniforme kleding wel allemaal niet goed voor is. Het paarse vest dat ik zo verafschuwde, is nu mijn redding.
Ik ben niet langer verloren en heb m’n weg gevonden.
Nu nog zorgen dat anderen hem niet verliezen.