Ga naar de inhoud

Een knap dronken eikel

Als je meer dan twaalf uur lang in de drukte hebt gestaan, is het een verademing om even alleen te zijn. De rustige plek was als een pot goud aan het einde van de regenboog. De telefoon is leeg en de draad van de oplader is weer eens helemaal in de war. De knoop eruit halen is te veel werk, maar gelukkig is mijn telefoon zelfs met dit verkorte snoertje nog binnen handbereik.
Nog net binnen gehoorsafstand klinken geluiden van muziek, lachende en pratende mensen. Ik probeer me ervan af te sluiten en kijk naar het scrollende schermpje voor me. Echt iets interessants staat er niet en zoals gewoonlijk heb ik niks gemist, maar toch werkt het op de één of andere manier ontspannend.

Wat hij zegt, hoor ik niet, want z’n gezicht komt dichter- en dichterbij

Plots wordt mijn rust verstoord. Aan z’n rode ogen en warrige blik zie ik dat nuchterheid voor de jongen eeuwen geleden moet zijn geweest. Ik merk hem eerder op dan hij mij, maar zodra hij me ziet kan ik de seconden niet eens tellen tot hij centimeters van mijn gezicht vandaan is. Mijn luie chill-houding in de stoel is ineens niet heel fijn meer en ik ga rechtop zitten. Hij zegt iets, wat hoor ik niet, want z’n gezicht komt dichter- en dichterbij. Ik probeer bij hem vandaan te komen, ik draai m’n stoel om, waardoor de leuning zich tussen ons in bevindt. Het geeft me een momentje rust en de kans om hem überhaupt eens te bekijken.
Qua lengte komt hij net boven me uit. Hij draagt een supermooi lichtblauw shirt, overduidelijk gekocht in een vintage-winkel. Z’n zwarte krullen dansen net boven z’n schouders, onder zijn neus zie ik een kleine zwarte septum-piercing. Zijn ogen zijn ontzettend blauw, het wit eromheen is een rode vuurzee. Ik kan geen andere conclusie trekken dan dat hij er best wel goed uitziet, maar zijn gedrag maakt hem allesbehalve aantrekkelijk.
Wat is het dat mensen denken dat dit een manier van flirten is?

O, redding… er komt nog iemand binnen

Met een slissende tong kraamt hij wat uit. Weer nadert zijn gezicht het mijne, maar van wat hij zegt is geen chocola te maken. Ik zet me af tegen de stoelleuning om ruimte tussen ons te creëren. Wat een bizarre situatie, eigenlijk. Het moment waarop m’n verbazing zal omslaan in claustrofobische paniek komt nu wel heel dichtbij.
O, redding. Er komt nog iemand binnen. De krullenjongen aarzelt, maar loopt steeds een stukje verder weg, totdat hij op het punt belandt waarop hij zich uit de voeten kan maken. Een beetje beduusd bedank ik de redder. Dan schud ik het van me af en pak m’n telefoon. Waar was ik gebleven?