Ga naar de inhoud

Fans & trein

Nog even lekker werken in de trein. Welke student kent dit voornemen niet? Vaak komt er niets van, maar af en toe ook wel. Gisteren zette ik me, vol motivatie en werklust, neer in de stiltecoupé. En heel even lukte het, kon het. Tot ik moest overstappen.
Mijn goede voornemens sneuvelen in Zwolle. Het station is het toneel van een pandemonium. Chaos alom. Overal mensen, en dat terwijl het niet eens spits is. In de verte hoor ik gejoel en gejodel dat maar van één groep mensen kan zijn. Een menstype dat zich op de één of andere manier altijd in de meidagen in het openbaar vervoer ophoudt. De voetbalsupporter.
Overal om mij heen zie ik mensen in Feyenoorduitdossingen, blikjes bier en vooral agenten. Van binnen huil ik. Ik weet dat dit alleen maar ellende kan betekenen. Ik besluit te handelen en zo snel mogelijk een plekje in de trein naar Groningen te bemachtigen. Die vlieger gaat niet op.

Supporters net na de wedstrijd, hun oogwit is vuurrood en ze lijken in permanente staat van verdoving

De enige plek in de trein waar nog ruimte is om te staan, is een tussenwagon. Met zo’n twaalf man drommen we samen op maximaal vijf vierkante meter. Wanneer de trein eenmaal begint te rijden, duurt het niet lang voordat de atmosfeer benauwend wordt. Ter afleiding, en om mezelf een houding te geven, lees ik het nieuws op mijn mobiel. Het nieuws is dat iedereen verwacht dat Emmanuel Macron zal worden verkozen tot president van Frankrijk. En dat nieuws wordt dan op drie verschillende manieren uit de doeken gedaan. Ik besluit m’n omgeving maar eens te analyseren.
Mijn reiskompanen bestaan uit enkele andere studenten, een verdwaasde oude man en een paar supporters. Wanneer ik laatstgenoemde groep bekijk, vind ik het moeilijk te geloven dat ze zojuist een voetbalwedstrijd hebben bijgewoond. De kleur van hun oogwit is vuurrood en ze lijken in een permanente staat van verdoving te verkeren. Eén van de jongens hangt als een natte vaatdoek over zijn stoel en geeft lange tijd geen teken van leven.

Achter me barst een woest gelach los, een slungelige jongen maant de paniekvogel tot rust

Na een half uur maakt een wilde schommel van de trein een eind aan deze comateuze toestand. De vaatdoek schrikt overeind en kijkt als een bezetene om zich heen. Zijn pupillen zijn groot en strak en lijken rechtstreeks door mij heen te boren.
‘Whhaar hzijn mhuh frhiendhun?’, vraagt hij ietwat paniekerig.
Achter me barst een woest gelach los. Een slungelige jongen steekt zijn hand op en maant de paniekvogel tot rust. De aangesprokene valt onmiddellijk weer in z’n rol van comateuze vaatdoek. Dit is zo ongeveer het intellectuele hoogtepunt van de reis.
Langzamerhand krijgt de geesteloze gekte vat op m’n geestesgesteldheid. Ik voel een merkwaardige behoefte opkomen, de lust om iets aan het gesprek bij te dragen. Iets als: ‘Aheejoh… jhonghuhs… hee, joh, oe-huh!, oe-huh!! Eih-oooh!!!’
Het gebrek aan frisse lucht speelt me parten, het oeverloze gejodel in de coupé is zo indringend dat ik begin te vrezen dat m’n brein het nooit meer kan wegpoetsen. Steeds nadrukkelijker wordt de noodrem een wenkend alternatief, in gedachten zie ik mezelf euforisch langs de spoorrails rennen.
Wanneer de contouren van Groningen zichtbaar worden, slaak ik een binnensmondse kreet van blijdschap. Inmiddels lijkt de coma-jongen ook weer bij zinnen, hoewel dat erg grote woorden zijn voor de toestand waarin hij nu verkeert. Z’n wispelturigheid is extreem. ‘Ik ga morgen gewoon werken’, zegt hij het op ene moment. Op het volgende: ‘Als ik morgen ga werken, heb ik binnen drie maand tbs. Ik zweer het je.’
Als de trein tot stilstand komt, haast ik mij de trein uit. De frisse lucht voelt goddelijk. Net als het vooruitzicht om straks nog even lekker in de boeken te duiken.