Kerst in het Noorderplantsoen (of: Het evangelie van pica pica)
Een schemerjaar loopt op z’n eind. Plotseling valt de avond in het Noorderplantsoen. In dat zwarte donker ontmoet Joost het wit. Eksters brengen een goede tijding.
De zon liet zich niet zien, maar wat je wel zag, was dat hij onderging, de zonsondergang. Het waren merkwaardige tijden geweest, de laatste dagen vlak voor Kerstmis. En nog steeds lagen logge, loden wolken over het land. Er zat sneeuw in de lucht, maar nog geen vlok was neergedwarreld.
Het licht van de zonsondergang werd steeds zwakker. De avond viel. Joost begon zich iets af te vragen: waarom valt de avond en kriekt de dag? De ochtend gloort, maar wat doet de nacht… Wat is dat eigenlijk, gloren? Heeft dat iets met glorie te maken?
Dit was zo’n moment waarop zijn hoofd op hol zou kunnen slaan, dat wist Joost maar al te goed. Hij had het vaker meegemaakt, een hoofd vol met over elkaar heen tuimelende gedachten. Een gekmakende lawine. Oppassen geblazen, dacht Joost, met beide benen op de grond blijven staan.
De bomen werden troebel, hun takken onzichtbaar, in het dikke licht vervormden ze tot één lobbige massa. Hij stapte door, een stuk steviger dan zonet. Dwars door de schemer die zwarter en zwarter werd. Waar ging hij heen? Hij vroeg het zichzelf af. Hij was in het Noorderplantsoen, dat was duidelijk. Iets had hem geroepen. Maar wat? En waarom op dit tijdstip? En waar waren de andere mensen? Waarom waren alle straatlantarens uit?
Op het kruispunt van de twee wegen die het plantsoen in vieren sneed, kwetterden acht vogels om het hardst. Eksters in groepsverband. Dat, zo wist Joost, noem je een tijding. Een tijding eksters. Tijding is een ouderwets woord voor bericht, een tijding is een boodschap. Dan zouden eksters dus boodschappers kunnen zijn. Onzin, vond Joost. Zwaluwen zijn boodschappers, kraanvogels, ganzen en spreeuwen. Maar eksters? Nee, die niet. Eksters zijn dieven, zo kennen we ze. We zouden het een gilde kunnen noemen, als verwijzing naar het dievengilde. Een gilde eksters.
Groepen vogels noem je vaak naar hun gedrag of hun voorkomen. Een vlucht regenwulpen, een vlot eenden, een wolk spreeuwen, een parlement uilen, een geruzie meeuwen, een boeket fazanten zelfs. Dat was allemaal prima te verklaren, maar een tijding eksters… nee, daar kon Joost niks mee. Een gilde eksters klonk hem beter in de oren.
‘Nee’, zei de grootste ekster, die sprak met een opvallend krakerige stem. ‘Dat wat je nu net dacht, is volledig fout.’
De ekster was buiten de tijding gehuppeld en stond in een blakend licht. Het lichtte de ekster zo fel uit dat het zijn zwarte veren deed blikkeren. Het was alles metaal dat blonk: goud, groen, zilver, zwart, staal en blauw. Wat een kleuren, dacht Joost, misschien zouden we voortaan beter kunnen spreken van een pallet eksters, of van een spectrum.
‘Nee’, kraakte opnieuw de stem van de ekster, ‘opnieuw helemaal fout, wij vormen géén pallet en ook géén spectrum… Maar ik geef toe, het is wél beter dan gilde. Want wát je ook over ons, eksters, zegt, zeg vooral géén gilde. Elke verwijzing naar diefstal is uit den boze. Wij, eksters, zijn namelijk géén dieven… wij stelen niet, nooit. Stelen is iets voor de raven, maar dat had je zelf natuurlijk ook wel kunnen verzinnen…’
De ekster liet een veelzeggende stilte vallen. ‘Wij, eksters…’, vervolgde het beest korzelig, ‘wij zijn onderzoekers, het Bijbelwoord getrouw. Lees het zelf, met je eigen ogen, het staat opgetekend in de eerste brief van de apostel Paulus aan de Thessalonicenzen, vers 5: 20-21: Onderzoekt alles en behoudt het goede. Dat zijn wij, dat is onze missie, al vanaf het moment waarop de heilige God hemel en aarde schiep. Het is ronduit belachelijk om ons van diefstal te betichten.’
Jemig, dacht Joost, deze vogel kan flink van zich afbijten, zeg.
‘Jazeker’, zei de ekster, ‘maar ik ben nog niet klaar. Want dat ze ons een tijding noemen is echt niet voor niets. Behalve onderzoekers zijn wij, eksters, ook wel degelijk boodschappers. Van oudsher zijn wij brengers van tijdingen.’
Onheilstijdingen zeker, dacht Joost, die kregel werd van het betweterige toontje dat de vreemde vogel aansloeg.
‘Nee, niet alléén onheilstijdingen’, corrigeerde de ekster, ‘dat kun je eenvoudig zien, wanneer we verschijnen in even tijdingen, brengen we goed nieuws. Zie je ons samen in oneven getallen, dan brengen we slecht nieuws. Makkelijk zat.’
Nou, dat valt dan weer mee, schoot het door Joosts hoofd, acht is een even getal.
‘Ongetwijfeld. Onze boodschap is goed, vandaag, of zoals wij, eksters, zeggen: de tijding is wel.’
De zeven andere eksters schaarden zich rond hun aanvoerder. ‘De tijding is wel, de tijding is wel, de tijding is wel’, schetterden en kwetterden ze.
Wat een pandemonium. Joost bracht zijn handen naar z’n oren.
‘Nee, nee’, sprak de ekster, ‘een pandemonium is een groep papegaaien. En een hels kabaal, dat óók. Maar wij zijn geen kabaalmakers en ook geen papegaaien. Wij zijn eksters, wij bewegen ons groepsgewijs voort in tijdingen en we brengen ze ook, de tijdingen.’
Man, breng die tijding dan en hou daarna je kop.
‘Dat is geen aardige opmerking, Joost.’
Joost realiseerde zich ineens dat deze ekster al de hele tijd zijn gedachten las. Vreemd, hij wist niet dat eksters dat konden.
‘Natuurlijk kunnen we dat’, zei de ekster, ‘wij, eksters, zijn veel intelligenter dan jullie denken. Sterker nog, wij zijn zo intelligent dat we jullie laten denken dat jullie intelligenter zijn dan wij. Had je niet gedacht, hè? Denk daar maar eens over na.’
Grrrrr, dacht Joost, wat doe ik hier nog met dat arrogante beest?
‘Nou, Joost, ook dat is niet zo moeilijk. Je bent hier naartoe gelokt omdat we een bericht voor je hebben, een goede tijding.’
De tijding is wel, de tijding is wel, schetterden de eksters, die zich naast elkaar opstelden. Ze stonden in één rechte lijn met hun gezichten naar Joost gekeerd, tussen elkaar in lieten ze steeds een halve meter ruimte. Ze spreidden hun vleugels precies tegelijk, eerst zijwaarts en daarna schuin omhoog.
De tijding is wel, de tijding is wel, zongen ze. Ze zongen met gouden kelen en kristallen stemmen. De vogels lieten hun vleugels neerdalen, weer allemaal precies tegelijk. De punten van hun vleugelpennen raakten de grond en de eksters rezen omhoog. Althans, hun koppen verhieven zich, hun poten raakten nog altijd de straat waarop ze stonden. Met iedere vleugelslag groeiden ze. Steeds langer werden de vogels en hoe langer ze werden hoe doorschijnender hun trekken en uiteindelijk hun gedaantes. Doorzichtig werden ze, glasachtig.
Ze werden engelen.
Onmiskenbaar.
Acht mensachtige gestalten met glazen vleugels. Warm en aangenaam was de windstroom die ze teweegbrachten, zacht de bries die om Joost heen begon te wentelen.
Klingklokjes begonnen te klingelingelingen. De loden wolken die dagen over het land hadden gelegen losten op in dotten die omhoog dreven, het leken schapen die over de heide naar hun kooi drentelen. De schaapwolkjes verdwenen in de hemel van waaruit sterrenstof neerdaalde in al z’n twinkelpracht. Kometen trokken sierlijke banen tegen het diepblauwe zwart van het hemelgewelf. Een helder licht begon alom te stralen.
De engelen die zojuist nog eksters waren geweest wervelden sierlijk omhoog. Met hen steeg een koor nachtegalen op. Tezamen kwinkeleerden ze een engelenlied.
De tijding is wel, verstond Joost, de tijding is wel, de tijding is wel. Nog veel meer mooie woorden strooiden de hemelzangers uit over de wereld, in alle talen even zoet.
Toen, ineens, zwegen ze. Iedereen en alles zweeg, er was stilte. Een heilige stilte waarin alles wat leefde, krioelde en ritselde de adem inhield.
De tijding… echt, het is de tijding, ruiste het door hun zielen, de tijding zat eraan te komen. En de tijding kwam.
Een stem klonk… mild en vriendelijk, maar ook luid en duidelijk.
‘Dit’, zei de stem, ‘dít is de glorie. Dit is het uur waarop een einde komt aan de nacht, onheil, oorlog en gebrek… Alle harten zullen opengaan, net als de deuren van de cellen die de onschuldigen gevangen houden. Dit… dit is de nieuwe dag voor de hele wereld, dit is de ochtend waarop de vrede zal gloren. Glorie aan de vrede.’
Joost wist niet wat hij van deze boodschap moest denken. Vrede op de héle wereld, dat kon gewoon niet waar zijn… maar, zo besloot hij, misschien moest hij maar eens beginnen met proberen het te geloven.
Foto: Daniel Betrams