Nachtelijke kunstwerken op intercity’s
Sommige kunstwerken reizen opzichtig door het land. Openbaar kunstbezit, kleurrijk maar zwart. Want illegaal zijn ze, de graffitikunstenaars die treinen van hun pieces voorzien. ‘Cas en zijn fotograaf’ begaven zich in hun gezelschap, licht paranoïde en in hyperfocus op de yard.
‘Ssst, wacht…’, fluistert Lupo. Hij gebaart met z’n arm dat ik achter hem moet gaan zitten. We zijn, inmiddels diep in de nacht, op Groningen Centraal. Mijn fotograaf staat een paar meter achter ons in de opening van een hek dat iemand vergeten is op slot te doen. Zijn gezichtsuitdrukking lijkt de vraag te stellen: “Wegrennen?” Ik gebaar rustig blijven, hoewel mijn adrenalinepomp al op gang komt. Lupo spiedt over de vuilcontainer waarachter we ons verschuilen, want opeens hoorden we twee mannen praten. Ze staan nog geen vijf meter van ons af. ‘Shit, we moeten een andere ingang vinden’, zegt Lupo zacht. Geduldig zitten we gehurkt te wachten, tot we een deur dicht horen slaan en de stemmen zwijgen. Dan lopen we terug.
We zijn op zoek naar een plek om de yard op te gaan, het bewaakte gebied achter het hoofdstation waar de treinen geparkeerd staan en worden schoongemaakt. Lupo (een schuilnaam, uiteraard) wil vannacht een graffitikunstwerk maken op een intercity. In onze zoektocht naar een geschikt hoofdpersoon kwamen we met hem in contact dankzij Michel Velt en Klaas Boter. Michel Velt ontmoetten we per geluk, toen we de bar van het ORKZ binnenliepen. Hij houdt zich tegenwoordig vooral bezig met legitieme opdrachten zoals de posters voor het electro-festival Paradigm en schilderwerk. Zijn werk bevat elementen van Mucha, de Tsjechische Jugendstilkunstenaar.
Mijn werk legaliseert zichzelf
Michel bracht ons vervolgens in contact met Klaas Boter, ook een gevestigde naam. Klaas’ visitekaartjes zijn door de hele stad te zien, hij spuit op elk egaal oppervlak in de stad. Bang dat hij opgepakt wordt is hij niet. ‘Nee hoor, ik sta er altijd een beetje bij alsof ik voor de baas werk. Als de politie langskomt blijf ik gewoon staan en zeg ik dat ik een opdracht heb.’ Klaas grijnst. ‘Mijn werk legaliseert zichzelf.’ Hij heeft wel vaker treinen gespoten, vroeger, maar omdat hij zijn eigen naam gebruikt had dat soms vreemde gevolgen. ‘Ik heb een keer een trein bij Glimmen bespoten. Klaas Boter Wolf in letters van anderhalf bij één meter. Werd diezelfde trein een paar weken later gekaapt en de passagiers beroofd. Op de één of andere manier heeft een krant mijn naam daar toen mee in verband gebracht, waardoor ik een soort zondebok werd. Maar ik ben er niet voor opgepakt of zo.’
Uiteindelijk helpt Klaas Boter ons aan Lupo. Aan het begin van de nacht staan we op het Cibogaterrein naast het Boterdiep. Klaas geeft uitleg over een piece die hij hier gezet heeft, een afbeelding van een vrouw met engelenvleugels. Het lijkt alsof ze net neerkomt op het grasveld, hopelijk om ons te beschermen vannacht. Lupo komt aanlopen, klein en onopvallend. Hij maakt niet zo’n toegankelijke indruk als Michel en Klaas. De term harde kern komt bij me op. Met z’n vieren gaan we naar een café in de buurt. ‘Bestellen jullie wat biertjes? Ik moet effe naar de plee’, zegt Lupo. We bestellen bier en mijn fotograaf en ik overleggen ons aanvalsplan.
‘Wat als er opeens bewaking komt?, vraag ik.
‘Rennen, lijkt mij’, zegt mijn fotograaf.
‘Maar als ze me pakken deel ik een trap uit, ik ga niet op het bureau zitten het hele weekend’, reageer ik.
‘Nee man, dat moet je niet doen. Ik ga dat niet doen’, zegt m’n fotograaf.
‘Klaas?’, vraag ik.
‘Gewoon stil zijn, geen gekke dingen doen, onopgemerkt blijven. Sluipschuttersstijl’, antwoordt hij. Lupo komt terug van de wc en ziet er ietwat gejaagd uit. Hij drinkt z’n biertje.
‘Het wordt wel leuk’, zegt hij als uit het niets, ‘we moeten klaar zijn voor De Duitsers komen.’
Ik vraag of hij de bewaking bedoelt.
‘Dat merk je nog wel’, grijnst hij. Het voorspelt niet veel goeds.
Ik denk dat hij niet is wezen pissen toen hij naar de wc ging
Na het café lopen we naar Lupo’s huis om spullen op te halen. Klaas neemt halverwege afscheid. Wanneer we buiten staan te wachten, zegt m’n fotograaf: ‘Zag je zijn pupillen?’
‘Wat, die van Klaas?’
‘Nee, Lupo.’
‘Is hij moe, denk je?’, vraag ik.
‘Nou, ik denk dat hij niet is wezen pissen toen hij naar de wc ging, laat ik het zo zeggen.’
Lupo steekt z’n hoofd achter de voordeur vandaan en wenkt. Hij wil nog even zitten, onderwijl tekent hij een schets van wat hij op de trein wil zetten. Het vermoeden van mijn fotograaf wordt bevestigd. ‘Willen jullie ook wat?’, vraagt hij.
We kijken elkaar aan. Een klein beetje kan geen kwaad. Er zijn genoeg studenten die een paar pilletjes Ritalin nemen bij het studeren, dus waarom niet een beetje speed bij illegale activiteiten…
In hyperfocus lopen we even later door het hek dat iemand vergeten is op slot te doen. We knielen achter de vuilcontainer en even later lopen we weer terug. Lupo is vastberaden. Hij duwt het hek open dat toegang geeft tot het terrein rondom een aangrenzend kraakpand. Ik ben tot in mijn tenen alert en ik schrik me dood wanneer ik tien meter van me af plotseling gegrom hoor en de dravende poten van twee honden. Herders? De Duitsers! Het geblaf raast op me af en ik ren naar de betonnen muur die de yard afschermt. Met één sprong zit ik er bovenop. Lupo grinnikt. De honden zitten achter de schutting van het kraakpand. We blijven doodstil staan terwijl er een deur open gaat en een bulderende mannenstem de honden op hun sodemieter geeft.
Plots komen om de hoek van een treinstel vier mannen in het zwart aan
‘Stil jongens! Godver de godver… En NU STIL!’ De man merkt ons niet op. Zolang dat zo blijft, richt zijn agressie zich op de honden en zijn wij veilig. We klimmen over de muur en staan naast een intercity. Lupo gaat direct aan het werk. Mijn fotograaf schiet plaatjes en ik sta op de uitkijk. In een gebouwtje een meter of tien verderop zie ik twee mannen heen en weer lopen. Wanneer ik onder de treinstellen doorkijk, heb ik goed zicht op de yard, ik kan in bijna elke richting zien of er iemand is, en welke kant ze opgaan. Zo gaan tien minuten voorbij. Enkel het geluid van de ratelende kogel in de spuitbus en het geluid van de verstuiver.
Plots komen om de hoek van een treinstel vier mannen in het zwart aan. ‘Shit..!’, fluister ik. Lupo kijkt op. De mannen blijven staan. Oogcontact. Ik kijk naar Lupo. Hij tuurt even en steekt z’n hand op. Dan zie ik dat de mannen ook tasjes bij zich hebben en spuitbussen tevoorschijn halen. Of de speed of de situatie me paranoïde maakt, weet ik niet. Maar het kan nooit zo lang zo rustig blijven. Er moet iets gebeuren.
‘Wie zijn dat?’, vraag ik.
‘Dát’, grinnikt Lupo, ‘dat zijn de Duitsers.’ Lupo was op de hoogte van hun komst en als ik even later naar ze toe loop en er eentje aanspreek, antwoordt hij inderdaad met een zwaar Duits accent. De Duitsers zijn geruisloos en snel. Binnen vijftien minuten pakken ze met z’n vieren de volledige zijkant van een treinstel.
Naderhand zitten we in de Oosterstraat nog even te roken in een portiek. Mijn fotograaf neemt afscheid. Even later komt een louche figuur uit een steegje. Zodra hij Lupo ziet, is hij vastbesloten. ‘You’, wijst hij, ‘You owe me money.’ Hij komt dreigend voor ons staan.
‘I gave you that shit and you still got to pay.’
Lupo vertrekt geen spier.
‘Hey man, I got nothing to do with this’, zeg ik en maak aanstalten om op te staan.
‘Sit down! You got that shit in your nose as well’, sist de dealer.
Nadat ik het portiek ben ingedrukt, word ik toeschouwer van een surreële gebeurtenis. De dealer blijft tieren en dreigen, Lupo maant hem tot kalmte en zegt dat hij z’n geld wel krijgt. Dan mengen nog twee mensen zich in het gesprek. Ze zijn blijkbaar door deze dealer opgelicht. Hij raakt afgeleid. Een paar studenten blijven staan om te zien waarover het opstootje gaat. Als klap op de vuurpijl komen er twee uitsmijters aanlopen die beginnen te roepen.
‘No more of this shit here! We told you already!’
Het opstootje groeit uit tot een stuk of zeven mensen die staan te bekvechten en elkaar bedreigen. Onopgemerkt, sluipschuttersstijl. Klaas’ woorden schieten me te binnen. Te midden van de chaos sta ik heel rustig op en schuifel langzaam weg van de meute. De adrenalinepomp werkt. Uit mijn ooghoek kijk ik naar de duwende en trekkende mensen. Wanneer ik denk dat ik ver genoeg ben, draai ik me om en wandel zo kalm mogelijk weg. Ik hoor het geschreeuw achter me als ik de eerste zijstraat in schiet.
foto’s: Niels Punter