Oma met de cape
Mijn oma liep vaak heen en weer naar winkelcentrum Paddepoel. Ook toen mijn opa was overleden. Ze vond het belangrijk om actief te blijven en ze genoot van alle mensen om zich heen. Ze wandelde en genoot. In het winkelcentrum ging ze een kopje koffie drinken bij de Hema. Daar keek ze verwonderd om zich heen.
Ze vroeg me eens waarom iedereen z’n broek zo laag droeg.
‘Sommige onderbroeken zijn echt lelijk!’
Ik weet het niet, zei ik.
Ze keek met een strenge oordelende blik en ze was koppig. Veel dingen vond ze een beetje raar, maar dat hield ze altijd voor zich. Totdat wij langskwamen, uiteraard. Dan zat oma vol verhalen. Ze pakte je stevig bij je onderarm en sleurde je naar de keuken, en ze wees.
Mijn oma, de oma van mijn broertje, zusje, neefjes en nichtjes, de moeder van mijn moeder en mijn oom en tantes, ze is er niet meer
‘Zie je? Daar? Dat raam daar? Met die bloemen? Nou, die dus niet, maar dan drie verder naar links en dan daar onder? Nou daaaar, daar liep dus die man en hij liep zo.’ Ze deed voor hoe de man liep, terwijl ze voorover boog van het lachen. Hoe verder oma in haar verhaal kwam, hoe harder ze moest lachen. Vaak begreep ik niet heel veel van haar verhaal, of eigenlijk, begreep ik niet zo goed wat er zo grappig aan was. Maar ik keek naar haar en ik lachte. Gieren van het lachen, daar zijn we bij ons in de familie goed in.
Toen ik klein was en kwam logeren, mocht ik oma’s cape om en dan voelde ik me een prinses. Wanneer ze haar make-up opdeed deed ze een soort manteltje om, oftewel De Cape. Als ik gedoucht had en ze had heel zachtjes en lang mijn haren gekamd, liep ik de rest van de avond rond te dansen, met dat capeje om. Als ik te druk werd ging ze met me naar buiten, overgooien met de gekleurde stippeltjesbal. Waar De Cape nu is, weet ik niet. Misschien loopt er ergens wel een meisje rond, trots als een pauw, met een prinsessencape.
Toen ik ouder werd, zag ik haar minder. Te druk met dingen waarvan ik nu niet meer weet wat het was of waarom het belangrijk was. Als ik langskwam schaamde ik me, ik had vaker langs moet komen. Mijn oma nam dat gevoel direct weg. Ze zei dat ik het druk moest hebben, ja, dit was echt het moment om het druk te hebben en dat ze het leuk vond dat iedereen er was.
Mijn oma, de oma van mijn broertje, zusje, neefjes en nichtjes, de moeder van mijn moeder en mijn oom en tantes, ze is er niet meer. Al een tijdje niet meer. En hoe raar het ook klinkt. Ook dat went. Soms denk ik even aan haar. Als ik iets belangrijks heb, iets wat ik spannend vind, dan draag ik haar kettinkje. En dan heeft ook deze superrationele atheïst het gevoel dat er meer is, dat mijn oma dan een beetje bij me is. En ik weet dat ze bij mijn opa is. En dat ze samen leuke dingen doen, en dat hij dan af en toe schrikt omdat ze begint te gillen als ze iets moois ziet. Ik geloof niet in de hemel, ik geloof niet in het leven na de dood, maar ik geloof wel in mijn opa en oma.