Papa.

Maandag, 6 maart. Wanneer m’n moeder tijdens het college blijft bellen, weet ik dat het wat anders is dan ons dagelijkse belletje.
‘Het gaat niet goed met papa, Dennis.’
Mijn vader, inmiddels 62, heeft een hartstilstand gehad. De tweede in z’n leven. De eerste keer was zeventien jaar geleden, toen moest m’n zusje nog worden geboren. Ik raak in paniek. M’n moeder vertelt dat hij was gaan fietsen met mijn op één na beste vriend. De hond was rustig bij hem gebleven toen de hele buurt hem eerste hulp bood voordat de twee ambulances arriveerden.

M’n vader heeft een hartstilstand gehad, zeg ik, het lijkt een indrukwekkende vloek

Een niet te vatten onmacht, zo ver van de plek des onheils, overvalt me. Plots ben ik niet meer de gelukkige student die het leven eindelijk heeft los mogen koppelen van zijn leven thuis. Ik sta als aan de grond genageld, roerloos hoor ik m’n moeder de woorden uitspreken.
‘Hij had geen pols meer, Dennis.’
Ik ben mijn vader kwijt. Voor de eerste keer staat hij niet aan mijn zijde, althans, zo voelt het. De docent vraagt of alles oké is.
‘M’n vader heeft een hartstilstand gehad’, zeg ik. Ik pak m’n spullen in. Het gezicht van de docent staat ernstig.
Het lijkt alsof ik een indrukwekkende vloek heb uitgesproken. Een golf van rumoer rolt door het lokaal. Mijn lichaam absorbeert al die onrust. Als een rietje beef ik.
‘Gaat u gerust door met uw les’, zeg ik beleefd en begin aan de langste reis van m’n leven. Het openbaar vervoer is al niet comfortabel, maar voor iemand met haast lijkt het spoor oneindig door te lopen. Ik probeer m’n zinnen te verzetten en klasgenoot Danai doet z’n best om van de uren op het spoor geen dagen te maken. Toch bekruipt de eenzaamheid me. Iedereen lijkt alle tijd te hebben, terwijl mijn klok onverbiddelijk naar een eindsignaal tikt.

Het valt me nu pas op dat de wereld niet is gestopt op het moment waarop mijn leven stil ging staan

M’n vader sterft… Nee, m’n zusje laat telefonisch van zich horen, ze vult de gaten die in het verhaal zijn gevallen.
‘Papa heeft weer een hartslag. Z’n eigen. Het mag een wonder heten.’
Ik word euforisch, de vreugde spat uiteen in de coupé, maar smoort net zo snel in het verdriet dat ik nog steeds in me draag. Het valt me nu pas op dat de wereld niet is gestopt op het moment waarop mijn leven stil ging staan. De jongen die z’n koptelefoon afzette toen ik m’n blijheid uitschreeuwde, schudt z’n hoofd en zet het ding weer op. IJzig koud is z’n blik.
M’n vader leeft! Ik ben niemand verantwoording schuldig en toch bekruipt me het ellendige gevoel dat ik te veel ben. Te veel in een half lege trein. Het zijn mijn emoties die de trein tot op de laatste plaats bezetten. Er kan niets meer bij. Traag sporen we door.
Ik probeer de eenzaamheid een plekje te geven. In de klas voelde ik me ook al zo. Op de middelbare school eigenlijk ook al. Op de basisschool ook. Nu komt het moment waarop ik afscheid moet nemen van iemand die me nooit in de steek liet. Ik wist niet dat eenzaamheid nog eenzamer kan aanvoelen. Dit is echt eenzaam.

Alles lijkt te golven, de arts komt binnen, we veren op en wachten op z’n verzachtende woord

In het ziekenhuis lijken de draaideuren eindeloos lang te draaien. Later die avond zal ik erover mopperen tegen m’n moeder en zusje.
‘De deuren van de IKEA draaien verdomme sneller en daar moet je doorheen met zeshonderd kilo aan ellendige kasten.’
Mijn moeder heeft me verteld waar ik naartoe moet, V3.4. Ik stap ik iets te heftig op de receptioniste af en vraag haar naar de familieruimte. Hallen. Eindeloos lange gangen met paden die leiden naar liften. Vierde verdieping. Een met de hand bediende hijsbak gaat sneller. Ik wil m’n moeder troosten, val haar in de armen en dan is het einde zoek. Ik kan niet troosten want ik ben troosteloos. De vloerbedekking neemt de tranen op. Alles lijkt te golven.
De arts komt binnen. Alle vier veren we op. (Danai is er nog steeds, maar hij is papa niet). We luisteren aandachtig naar de verzachtende woorden van de dokter. Papa ligt op dat moment slechts een paar kamers verderop. De arts zegt dat we hem straks mogen bezoeken. Opnieuw wellen de tranen op. Langzaam drupt de eenzaamheid m’n lijf uit, de vloer slokt het vocht op als potaarde die water nodig heeft. Hopelijk groeit er wat uit.
M’n vader ligt in een ziekenhuisbed, een gordijn sluit ons af van de buitenwereld. We zijn alleen.
‘Verdomme, pap. Dit is niet hoe ik je voor het laatst wil zien.’
Nu is het wachten. Ik hoop dat m’n volgende bericht geen in memoriam is. Ik mis hem, enorm.