Studie-obstakels #1: vreemde geluidjes
Mijn studie heeft weinig contacturen. Je hoort me niet klagen, hoor. Mijn huis is mijn paleis, mijn sanctum sanctorum. Maar een echte studieplek is het niet.
Ik noem maar wat: voor ik mezelf onderwerp aan urenlange slavenarbeid achter m’n laptop, moet eerst het balkon even schoon. Waarom? Omdat het echt al heel lang heel erg vies is. Ik stort me erop, werk me in het zweet. Kon ik dezelfde energie maar in mijn schoolwerk stoppen, denk ik terwijl ik een jaarvoorraad pizzadozen in vuilniszakken stouw. Nog een behoorlijk werkje, dat wel, pizzadozen laten zich niet gemakkelijk in een vuilniszak stoppen. Uiteindelijk overwin ik het stugge karton en ik prijs mezelf gelukkig met mijn formidabele schoonmaakkwaliteiten.
Buurman is een held met de hogedrukreiniger op het balkon, prima, maar moet dat iedere dag?
Nu is het wel klaar, toch? Nee, zeker niet, want er ligt nog allemaal viezigheid. Sigarettenpeuken enzo. En je zou zweren dat er een schimmelplek zit in de hoek bij de regenpijp. Die moet ook weg, natuurlijk, en wel per direct. Prioriteiten stellen. Mijn buren hebben ook een balkon. Eikenhout volgens mij, of meranti, duur spul in ieder geval. Dit weet ik omdat de buurman de boel vanaf het eerste zonnestraaltje regelmatig met een hogedrukreiniger schoonmaakt. Op zich niks mis mee, maar die herrie… En moet het iedere dag? Hoe schoon moet een balkon zijn? Misschien wou hij, toen hij nog een knulletje was, wel bij de oproerpolitie. En dan in zo’n stoere bus met een gigantische waterspuit erop. Lekker alle relschoppers de ledematen van het lijf spuiten. ‘Moet je eens zien, die vliegt wel vijf meter achteruit!’, had ie dan joviaal geroepen. Na een paar maanden had de korpschef hem toch maar ontslagen, omdat enthousiasme niet echt past in het profiel van een ambtenaar.
Ik kan een sekskreun toch wel onderscheiden van een moordkreun? Maar hoe klínkt ’n moordkreun dan?
Terug naar de laptop, al lonkt de afwas verleidelijk, in al z’n heerlijke goorheid. Nee, doorlopen. Het blijft een gevecht met mezelf. Even later sta ik met mijn oor tegen de muur aan gedrukt. En tegen de vloer. En het raam. Want ik hoor geluidjes, vreemde geluidjes. Eventjes is het stil, en in die korte periode raak ik ervan overtuigd dat mijn hersenen zelf manieren zoeken om maar niet aan het werk te hoeven. Die interessante geluiden zijn ingebeeld. Maar kort daarna hoor ik het weer: een zacht gekreun, een vrouwenstem. Voorzichtig sluip ik door het huis om te zien of één van mijn huisgenoten is vergeten een koptelefoon op te doen. Niemand thuis. Toch vreemd. Oor tegen de regenpijp, oor tegen de balkondeur. Niet de bron van het gepiep. Ik moet denken aan een filmpje dat ik eens zag waarin een cavia ten prooi valt aan een hongerige kat. ‘Misschien wordt je buurvrouw wel vermoord, ga op onderzoek uit!’, roept mijn brein. Het zal ook wel niet. De grijze massa hoort gekreun en komt gelijk in actie. Ik kan toch heus wel een sekskreun onderscheiden van een moordkreun? Maar hoe klinkt dan een moordkreun precies? Nee, het is beslist gepiep van plezier, overtuig ik mezelf. Als er zoiets zou bestaan als een Weense seksopera is dit wel ongeveer hoe het moet klinken. Dan buldert een lage mannenstem een oerkreet. Ah, toch wel, dus. Nou, heel goed hoor, I’m happy for you. Nu kop dicht, ik moet aan mijn toekomst werken. Het is allemaal nog zo makkelijk niet, dat hele studeren.