Ga naar de inhoud

Voorjaarsklus

Heerlijk. Afgelopen zondag liet het voorjaar zijn schuwe gezicht zien. Met het Noorderplantsoen voor mijn deur breken gouden tijden aan. Het plantsoen is als de hof van Eden en ik waan mezelf als Adam. Alleen het naaktlopen laat ik even voor wat het is. Het voorjaar is in aantocht en dat betekent op terrasjes zitten, chicks checken in het Noorderplantsoen en vooral niet aan de studie denken. Wat het ook betekent, is thuisthuis met alle mogelijkheden vermijden. Mijn ouders zijn in het bezit van een grote tuin. En de jaren hebben mij geleerd dat met een grote tuin veel werk komt. Heel veel werk.
Zolang ik het mij kan herinneren werd ik al aan het werk gezet. De klusjes die ik deed, varieerden van bladeren harken (*Ugh*), onkruid wieden (*snik*), rotte appels weggooien (*kots*) tot de moestuin omspitten (*huil*). Uit pure frustratie gooide ik als jochie de appels eens in ons net nieuwe toilet. Mijn vader mocht vervolgens de hele wc er afdraaien. Wat was ik toch een heerlijk kind.

Het kutwerk vond dus plaats in een strontlucht die mijn broertjes hersenen heeft aangetast

Natuurlijk was het werk dat mijn broertje en ik deden niet vergelijkbaar met kinderarbeid. Het was erger. Bij kinderarbeid krijg je betaald, op welke manier ook. Ik kreeg niks. Het was je reinste slavernij. Om het nog erger te maken, was het huis van mijn ouders omringd door akkers. Boeren gebruiken het voorjaar om te zaaien en het land te bemesten. Het kutwerk vond dus plaats in een strontlucht. Deze lucht heeft mijn broertjes hersenen aangetast. Telkens wanneer hij de geur van gier ruikt, zegt hij niet zoals een normaal mens: ‘Wat een stank,’ maar: ‘Ah, dit doet me aan thuis denken.’ Tragisch.
Maar dat de lente zou uitbreken had ik me niet gerealiseerd toen ik zaterdag huiswaarts keerde. Pas toen mijn vader me van het station haalde, kreeg ik argwaan. Zijn oude kloffie kon slechts twee dingen betekenen. A, hij was binnen aan het klussen. B, hij was buiten aan het werk. Ineens zag ik de bui hangen en angstvallig vermeed ik de onderwerpen ‘buiten’ en ‘het weer.’
Thuis haastte ik me naar binnen. Het was gelukt! Maar de vreugde was van korte duur: m’n moeder zat klaar om mij linea recta weer naar buiten te sturen.
Voor ik het wist waren mijn broertje en ik het gras aan het verticuteren en de grasresten bij elkaar aan het harken. Mijn broertje is ongeveer de luiste arbeider die ik ken, want telkens wanneer hij een klusje moet doen, moet hij op wonderbaarlijke wijze naar het toilet. Dit betekent dus dat ik het merendeel alleen kon harken. Terwijl ik het geestdodende werk deed, dwaalden mijn gedachten af. Ik vroeg me af of ik ooit klusjes als deze zou kunnen waarderen, of in ieder geval acceptabel zou kunnen vinden. Misschien als ik later een eigen tuin heb. Misschien verticuteer ik het gras dan met liefde. Misschien dan, nu in ieder geval nog zeker niet.