Vrouw in park
De zon zet de wereld in een royaal, hard licht. De winter komt eraan, vertellen de kleuren en de kunststoffen versiersels voor de ramen in hun zweem van gezelligheid. Bij de toegangshekken van de kerk staat een jongeman in de kleren van een hardloper. Hij is drie koppen groter dan gemiddeld en heeft de schouders van een roeier.
Ze loopt als een tachtigjarige, maar ze kan niet ouder zijn dan veertig
Hij zet zijn geschoeide voet op een dwarslat in het hek, strekt zijn been en buigt voorover om zijn veters in een knoop te leggen. Net als hij van been wil wisselen, komt er een vrouw aanschuifelen. Passanten stoten elkaar aan en keren hun hoofd om. Ze onderwerpen de vrouw aan een aandachtige inspectie. Het staren is dat van rundvee. Ze loopt als een tachtigjarige, maar kan niet veel ouder dan veertig zijn. Haar vettig zwarte haar glimt in de felle zon en valt in sliertjes om haar bolle wangen. Haar ogen turen troebel door dikke brillenglazen, de armen bungelen losjes naast haar romp, ze deinen schuchter mee op het ritme van haar langzame pas.
‘Nou gebeurt het alweer dat ik een beetje bang word, ik heb soms van die dagen’
De slappe tred, de pafferige wangen, de starre blik. Alles suggereert langdurig medicijngebruik. De dagelijkse medicatie heeft als een sloopkogel huisgehouden en het perspectief van haar geestesoog aanzienlijk verkleind. Terwijl ze langs de man in hardloopkledij strompelt, beginnen haar handen ongecontroleerd te schudden.
‘Nee, niet weer, hè?’, zegt ze terwijl ze midden op de stoep blijft staan.
De hardloper, de veters inmiddels keurig gestrikt, vraagt: ‘Wat scheelt er aan?’
‘Nou gebeurt het alweer dat ik een beetje bang word. Ik heb soms van die dagen.’
De man aarzelt geen seconde. Hij pakt de vrouw bij haar arm en leidt haar handen langzaam naar de spijlen van het hek. ‘Hier, houdt u zich maar even vast. Maakt u zich geen zorgen. Er kan niet zoveel misgaan, het is een prachtige dag vandaag.’
De vrouw bleef het hek gebruiken als anker voor haar gemoedsrust
De knokkels van de vrouw zien wit van spanning, maar aan de bewegingen in haar lijf is te merken dat ze bedaart. Haar linkerhand omsluit één van de groene spijlen, en de rechterhand volgt al snel. Met beide voeten op de grond en beide handen aan het hek is het alsof ze wakker wordt.
‘Dank u, meneer’, zegt ze stralend.
De hardloper knikt vriendelijk en begint te hollen. Hij steekt z’n hand op als de vrouw hem naroept: ‘Fijne dagen nog!’
Zo’n tien minuten heb ik nog staan kijken. De vrouw bleef het hek gebruiken als anker voor haar gemoedsrust. Kort daarna liep ik door. Staren is niet netjes.