Zomaar een Ewoud in je bed
De deurbel rinkelt. Ik hoor twee mannenstemmen op straat. Langzaam word ik wakker, ik kijk om me heen. Het is helemaal donker. Hoe laat zou het zijn? Ik doe mijn ogen weer dicht en denk: fuck it, níemand stoort mij in de nacht. Even later gaat de deurbel weer. Nu dringender. Langer ook. Als ik om me heen naar m’n telefoon grijp om te zien hoe laat het is, stoot ik keihard mijn hand aan de muur. Zo’n muur met allemaal harde puntjes erop. Gestuikt? Ik heb in ieder geval veel pijn.
Grvrdr-gvrdm!
Wanneer ik eindelijk mijn telefoon te pakken heb, zie ik dat het iets voor zessen is. In de ochtend. Direct word ik chagrijnig, ik had nog zeker drieëndertig minuten voordat de wekker zou gaan, voordat ik me weer in mijn burgerleven zou voegen. Nóg een keer die deurbel. Mopperend gooi ik mezelf uit bed en trek mijn badjas aan.
Verbaasd zegt-ie: ‘We komen voor Ewoud, ligt-ie soms bij jou in bed?’
Wanneer ik beneden de voordeur opentrek, staan daar twee jongens. Een jaar of zeventien, achttien. Van die types die nog te veel gel in hun haar smeren. Chagrijnig als ik ben, begin ik meteen af te zeiken.
‘Jezus, wat moeten jullie? Het is fucking vroeg en ik moet straks werken.’
Het zijn zinnen die ik had verwacht nooit uit mijn mond te horen klinken. Eén van de jongens kijkt me aan, met een verbaasde blik.
‘We komen voor Ewoud, ligt-ie soms bij jou in bed?’
?
De andere jongen legt het uit: ‘We zijn nog steeds op zoek naar een kamer en Ewoud zei dat we wel bij hem op de bank mogen slapen.’
Nu was het best een oké verhaal geweest, als ik bijvoorbeeld zou samenwonen met een Ewoud. Of een Ewoud had opgepikt in de stad en dat hij inderdaad in bed lag. Het zou dan wel raar zijn dat hij andere mannen uitnodigt om te blijven slapen, maar who am I to judge?
‘Wat moeten we nu doen? Ik moet morgenochtend wel naar college’
Al deze scenario’s waren echter niet aan de orde.
‘Ik ken wel een Ewoud, maar dat is vast een andere Ewoud. Jullie Ewoud is een Ewoud die ik zeer waarschijnlijk niet ken, hoe graag ik die Ewoud waarschijnlijk wel zou willen leren kennen. En dat geldt voor nog wel veel meer Ewouden. Maar, lang-verhaal-kort, in ieder geval ligt er geen enkele Ewoud in mijn bed. Helaas misschien, of juist niet. Sorry, jongens.’
Ik stuur de jongens weg. Deur dicht.
Vanuit mijn kamer hoor ik de jongens even later overleggen.
‘Wat moeten we nu doen? Ik moet morgenochtend wel naar college.’
‘Ik weet het niet man, het moet hier ergens zijn.’
Ik mijmer over míjn maand zonder huisvesting in Groningen. Behoorlijk kut. Ik kruip nog even in mijn lekker warme bed zonder Ewoud.