Pizza, pyjama, paracetamol

Ik loop door de Appie. Het is zondagmiddag en ik ben er veel te brak voor. Ik heb een pyjama aan, want het lukte me niet om me om te kleden. Gisteravond heb ik bier gedronken. Veel te veel bier. Bij de afdeling Paracetamol kom ik een vriend tegen. Ik moet nu even iets uit de doeken doen: als ik brak ben, zie ik er uit alsof ik ben overreden. Door vijftig kleuters op driewielers. Of door twintig koeien. Koeien die in je gezicht poepen. Echt niet fancy. Het braken staat me dan ook nader dan het lachen.

Ik ben al twee jaar maximaal aan het drinken, waarom voel ik me dan steeds zo verrot na wat biertjes?

De vriend vraagt hoe ik me voel. ‘Stervende’ is het woord dat mijn mond probeert te vormen. Er komt niets. Mijn stem is vannacht blijven liggen in de Engel. Te laag ben ik gegaan, veel te laag, letterlijk en figuurlijk. Ik ging neer op de trap toen ik probeerde een biertje te adten. Probeerde. Mijn jurkje vond het bier ook lekker. En daarna is mijn fiets gestolen. Nu ik eraan terugdenk, kan ik hem ook wel zijn kwijtgeraakt. Ik hoop dat mijn ouders dit niet lezen.
Terug naar de supermarkt. De vriend lacht me uit. Mij kennende, vraagt-ie: ‘Ben je nog gevallen?’ Ik knik en krijg een highfive.
Eindelijk laat de vriend me met rust. Tijd voor eten. Ik bid dat ik iets binnen kan houden. Braken is meemaken. Supermooi. Vo voor bier, et cetera. Al voel ik me nu een gebruikt theezakje.
Ik ben derdejaars en ik woon al twee jaar in de stad. Ik ben al twee jaar maximaal aan het drinken. Waarom voel ik me nog steeds zo verrot na wat biertjes? Tijd om keuzes te maken. Een banaan en kwark. Of pizza met vlees en een halve liter ijsthee (de groene, sowieso). Ik ga voor het laatste, besluit ik. Thuis doe ik er een uur over om alles binnen te krijgen. Daarna braak ik in de wc. Weer een weekend uitgespeeld.