Ga naar de inhoud

Boze burger in de trein

Ik zit in het middenstuk van de trein, op de stang van de deuren die open- en dichtgaan. Honderden forenzen, studenten, dagjesmensen en andere lui brengt dit gevaarte iedere dag van punt A naar punt B. Op weg naar hun werk, waar sommigen schoon genoeg van hebben en waar anderen met plezier naartoe gaan. Of naar de dierentuin, naar de universiteit, naar de hogeschool.

De vrouw scheldt een klein meisje uit, flarden Nederlands en een onherkenbare taal wisselen elkaar af

Doordat de trein uitpuilde van de mensen ben ik genoodzaakt geweest om mijn zitvlees op zo’n koude stang neer te vleien. Tegenover mij zit een vrouw met een blik bier in haar hand te raaskallen. Ze is dronken, dat is duidelijk. Achter haar zit een Turks meisje met haar laptop op schoot en een blikje cola in haar hand. De vrouw schreeuwt onverstaanbare dingen. Flarden Nederlands en een onherkenbare taal wisselen elkaar af, vormen geen geheel, vliegen door de lucht. Ze scheldt het meisje uit.
Smuggler!
I know you!
Jij bent de devil!
Het meisje kijkt ongemakkelijk om zich heen, zet haar muziek wat harder en probeert zich af te sluiten van de omgeving. Hoe meer ze de vrouw negeert, hoe harder de vrouw begint te schreeuwen (een opmerkelijk trekje dat in Nederland steeds meer populariteit geniet).
Mijn blik kruist die van een jongen schuin tegenover mij. Een blik van ongemak, radeloosheid. We wachten duidelijk af, bang om in te grijpen, om wat te zeggen. Laat maar lullen, is de niet uitgesproken boodschap.
Een conducteur stapt het middenstuk in en vraagt om vervoersbewijzen. Ik geef mijn OV-kaart terwijl ik een schuine blik werp op de vrouw met haar bier. De conducteur vraagt om haar vervoersbewijs. Ze heeft hem niet bij zich. Zegt ze.
Een opluchting lijkt het middenstuk te bevrijden van de drukkende spanning. De conducteur zal haar er zo wel uitknikkeren, weg ongemak, weg verantwoordelijkheid. De conducteur besluit echter anders.
‘Volgens mij heeft u gewoon een kaartje, hoor.’

De conducteur lacht, gaat naast haar zitten en begint ook een sigaret te draaien

De conducteur gaat naast de vrouw zitten, die een pakje shag tevoorschijn haalt. Met de shag valt haar vervoersbewijs uit haar zak.
‘Ziet u wel? U heeft wel een vervoersbewijs.’
De vrouw moet lachen en schreeuwt dat ze gaat roken.
De conducteur lacht terug en zegt dat hij dat een goed idee vindt. Hij gaat naast haar zitten en begint ook een sigaret te draaien. Terwijl ze bezig zijn vertelt hij haar dat ze straks stoppen in Zwolle en dat ze daar wel even kunnen roken, aangezien dat helaas niet meer in de trein mag. De vrouw kalmeert, lacht en begint honderduit te praten met de conducteur.
De vrouw had gemakkelijk een vluchteling kunnen zijn, een opstandig schoffie, een boze burger, een man die net achteloos kankermoslims op het internet heeft gekwakt, iemand die zich onbegrepen voelt. De conducteur had met gemak een politicus kunnen zijn, een journalist, een docent, een politieagent, een opiniemaker, een talkshowhost. Of omgekeerd. Er waren zo verschrikkelijk veel vormen die de twee hadden kunnen aannemen.
Maar ze waren zichzelf. Zo kan het ook.