De Stadswacht
Afgelopen maandag fietste ik na college naar m’n kamer. Toen ik over de Grote Markt reed, hield een stadswacht me aan. Of ik wel even heel rap van mijn fiets wilde stappen. Ik was goedgemutst dus ik stapte af en liep door.
‘Waar denken wij naartoe te gaan?’
Ik voelde een weerzinwekkende ergernis opkomen.
‘Naar huis meneer, ik heb honger.’
‘Oh, dus jij denkt dat het zo makkelijk gaat? Weet je wel wat er kan gebeuren als je zomaar tussen allemaal mensen fietst?’
‘Nou meneer, ik denk dat ik met een snelheid van vier kilometer per uur niet veel problemen kan veroorzaken, maar ik zal het niet meer doen.’
‘Jullie studentjes denken soms echt dat jullie boven de wet staan, hè?’
Na deze zin knapte ik.
‘Nee meneer, maar als ik goed mijn best doe, dan lukt het me misschien wel om sadistische nep-politieagenten als u te ontwijken, tenzij u later natuurlijk promoveert tot parkeerboete-uitdeler.’
Stadswacht, eigenlijk is het een heel treurig slag volk. Je slaagt niet bij de politieacademie, dus mag je in plaats van boeven, onschuldige mensen aanpakken. Een soort werkvoorziening voor gevorderden. Maar wat eigenlijk nog treuriger is, is de manier waarop ik (en met mij waarschijnlijk vele anderen) naar stadswachten kijk: overbodig, bevooroordeeld en verschrikkelijk vervelend.
Maar wie zegt dat ze na hun werk ook zo sadistisch en gefrustreerd door het leven gaan? Misschien was Henk de stadswacht wel een uiterst vermakelijke gozer, met wie je lekker een biertje kon drinken en lol kon hebben. Misschien ging die oude boef zich zelfs af en toe te buiten aan wildplassen.
Ik besloot het over een andere boeg te gooien en nodigde Henk uit om samen een broodje te eten. Tot mijn verbazing zei Henk nog ja ook. Een kwartiertje later zaten we samen in de Subway. Henk bleek inderdaad niet zo’n verschrikkelijke eikel te zijn.
‘Ik snap best dat sommige mensen zich dood ergeren aan het werk dat ik doe, maar goed, als ík het niet doe, wie doet het dán?’
Ik luisterde gefascineerd. Henk bleek meer in het leven te zien dan louter boetes uitdelen: hij wilde reizen naar verre landen en zijn grote wens was om eens een vliegtuig te besturen. Maar het aller-, allerliefste wilde hij een leuke vrouw vinden waarbij hij zich thuis zou voelen.
Voor ik het wist flapte ik eruit: ‘Nou, dan moet je ander werk gaan zoeken.’
Henk zuchtte, een beetje droef.
‘Dat bedoel ik nou, dat betweterige, waar is dat nou voor nodig? Ik doe gewoon mijn werk en probeer te voorkomen dat je er de volgende keer een boete voor krijgt.’
Toen we ons broodje op hadden, besloot ik om naar huis te gaan. Henk moest weer aan het werk. Nog een uurtje, dan zat z’n dienst erop en kon hij weer naar huis, hij woonde in Loppersum. Ik bedankte Henk voor het gesprek en zei hem dat hij me had geïnspireerd, dat ik weleens verder mocht kijken dan mijn neus lang was.
Henk glimlachte: ‘Ik vond het ook een leuk gesprek en ben blij dat er ook nog mensen zoals jij zijn, mensen die openstaan voor dingen.’
Blozend nam ik zijn compliment in ontvangst. ‘Ik hoop dat je binnenkort een leuke vrouw ontmoet waarmee je al je dromen kunt beleven.’ Samen liepen we terug, ik keurig met de fiets aan het handje.
Henk heeft me inderdaad geïnspireerd. Nooit, maar dan ook nooit, wil ik zo’n hopeloze sul worden die eenzaam in de stad rondloopt om de hele dag mensen op de vingers te tikken. Nooit, nee nooit, wil ik na zo’n gruweldag naar m’n vibrerende huisje op het platgewaaide platteland moeten rijden. Ik plak er nog een aantal jaartjes studeren aan vast.