Deadline Blues.

Wie schrijft, die blijft, luidt het gezegde. Na deze week zou ik dat spreekwoord graag willen wijzigen in: wie schrijft, die blijft in de UB. Of binnenshuis, op zijn kamer, of in ieder geval niet buiten. De afgelopen dagen heb ik noodgedwongen met vitamine-D-supplementen doorgebracht, omdat ik nul zonlicht heb gezien. Daarnaast eindigde elke avond met RSI-symptomen, rode ogen en oneindige koppen koffie.
Als vanouds stak mijn belabberde planning afgelopen week weer eens de kop op, wat erin resulteert dat ik deze week minimaal 8000 woorden moet schrijven. Ik meen dat de gemiddelde woordlengte 11,5 letters is, wat er grofweg op neerkomt dat mijn vingers 92000 keer mijn toetsenbord zullen aanraken. Tel daar ook nog eens de leestekens en het herschrijven bij op en het is duidelijk dat mijn toetsenbord overuren zal draaien. Schrijven is mijn broodwinning en ik vind het daarnaast ook nog eens leuk om te doen, maar dan wel met mate.

Ik kan me niet permitteren om een drollenbak te schrijven, het moet in één keer goed zijn

Normaal heb ik nooit stress, hoeveel tentamens of essays ik ook heb. Ik stel me altijd gerust met de gedachte: alles hiervoor is ook goed gekomen, dus dan komt dit ook wel goed. Bovendien heb je altijd nog een herkansing of twee, dus de druk om alles in één keer te halen is me onbekend. Maar nu moet ik dus stukken schrijven die in één keer goed moeten zijn, waarbij ik het mijzelf niet kan permitteren om een waardeloze drollenbak te schrijven, die over twee weken wel opnieuw ingeleverd kan worden.
Met die mindset zat ik dit weekend achter mijn laptop met de goede intentie om alles stuk voor stuk af te maken. Omdat mijn buren het nodig vonden om het gehele weekend laveloos en met veel te harde muziek door te brengen, sleepte ik mezelf zondagavond naar de UB. Tegen beter weten in, dat wel. Overmand door de enorme hoeveelheid werk, besloot ik te beginnen aan een essay dat me al tijdenlang de keel uit hangt: een essay over de economische hervormingen van keizer Diocletianus na de crisis in het Romeinse rijk van de derde eeuw. Mijn god. Per woord dat ik typte, vroeg ik mij meer en meer af waarom ik dit onderwerp had gekozen. Het schrijven vorderde voor geen centimeter. Het werd een onsamenhangend geheel van losse stukken tekst, die ik letterlijk vertaalde uit de Engelse literatuur. Moedeloos keek ik om me heen, mijn oog viel op een boek in de kast met de titel Music. Ik dacht aan een citaat dat ik eens in een film hoorde: ‘Music turns the most banal scenes into something with meaning.’ Door mijn oordopjes klonk de muziek van B.B. King en inderdaad: alle aanwezigen leken ineens bevangen door de blues. Wonderbaarlijk genoeg knapte ik daar behoorlijk van op. Ik was niet de enige die de lul was. Een gedachte die stiekem best wel troostend was, maar verder hielp het niet.

Foto: B.B. King, Roy Thomson Hall, Toronto, Ontario, mei 2007, fotograaf Kasra Ganjavi