Machobroedplaats
‘Wil je me even helpen spotten?’
‘Wat?’
‘Of je me even wilt helpen met spotten?’
Voor mij staat een lange, redelijk brede jongen van rond de twintig, met zijn vinger wijzend naar het bankdrukbankje. Of ik wel even bij hem wil staan om hem eventueel te helpen als het hem zelf niet meer lukt.
Ik ben nog niet thuis in het sportschooljargon. Zo hoorde ik laatst iemand praten over zijn guns waarna ik me afvroeg of ik nou in de ACLO was of op een Al-Qaida-trainingskamp. Guns bleek een ander woord voor armspieren te zijn.
Eigenlijk is de sportschool ook niets voor mij. Ik ben geen opgefokte gozer die zijn agressie tempert door met gewichten te gooien, en ik heb ook geen last van een onzekerheidscomplex. Het schijnt namelijk te helpen bij onzekerheid: fitness. Als ik eraan denk moet ik lachen: degene die dit heeft verzonnen zou eens moeten kijken in een sportschool. Het enige wat je ziet is onzekerheid. Opgepompte jongens met poephoofden kijken continu in de spiegel en naar elkaar, waarmee ze een soort wedloop voor zichzelf creëren om nog gespierder te worden. Bakjes kwark die naar binnen worden gewerkt in combinatie met trossen bananen om de benodigde eiwitten en koolhydraten binnen te krijgen. Maar wat doe ik hier dan? Soms probeer ik mijzelf wijs te maken dat het een soort van remedie is als ik niet lekker in mijn vel zit: kijken naar anderen die zichtbaar nog meer aan hun hoofd hebben en het proberen te compenseren met het kweken van enorme spiermassa’s.
Maar eigenlijk, diep in mijn hart, weet ik het wel: haar. Het was op een maandag dat ik haar zag: met een betoverende glimlach waren al mijn zorgen verdwenen. Vanaf dat moment werd zij mijn verslaving: minimaal twee keer in de week ging ik naar de ACLO in de hoop haar tegen te komen en nooit stelde ze me teleur, ik probeerde onopgemerkt een foto van haar te maken, gelukkig won mijn verstand het nog net. Toch was het voor mij niet genoeg, ik zocht haar op Facebook, op Instagram, op alle mogelijke manieren, maar ik kon haar niet vinden. Radeloos werd ik ervan en ik besloot om nog vaker naar de ACLO te gaan, om toch een glimp van haar schoonheid op te vangen, als een soort remedie tegen mijn ziekte. Het bleek tevergeefs, ze zag me niet staan. Hoe ze naar mij keek, hoe ze naar mij toe glimlachte, zo deed ze tegenover iedereen, ik was geen uitzondering. Ik was net als anderen in de ACLO op zoek naar een beetje erkenning en zelfrespect.
Toch blijf ik gaan, blijf ik me begeven in de door mij zo gehate machobroedplaats, al was het alleen maar om haar mooie gezicht te zien. Op de muur, op een poster: de fitnessinstructrice.