Papa, hoe groeien pindas?

Vorige week schreef ik over mijn verwondering rondom het begrip ontwerpen. Daar werd flink op gereageerd. Zo betekend ont- ook beginnen aan of beginnen te. Anderen zagen het werpen/gooien meer terug in het gezegde: een balletje opgooien. Het zette me aan het denken: we komen tegenwoordig heel makkelijk bij antwoorden. Kennis vinden is zo vanzelfsprekend, binnen handbereik. Antwoorden zijn niet meer onvindbaar. Als je ze niet zomaar voor het grijpen hebt, dan moet je beter zoeken.
Toen ik nog een klein onschuldig Marietje was en ik iets niet snapte, stapte ik naar degene die alles wist: mijn vader. Papa, waarom zijn bananen krom? Papa, hoe groeien pinda’s? Papa, hoe komt een sidderaal aan zijn stroom? Een paar jaar later rende ik als een Hermelien Griffel naar de bibliotheek als ik iets wou weten. De juiste zoektermen bedenken, intikken in de catalogus en bladeren in de stapels boeken die ik om me heen verzameld had. In elk mensenleven komt het moment dat je vader, je moeder, de meester of de lieve mevrouw van de bieb niet alwetend blijkt te zijn. Dat is misschien even schrikken. Deze gapende leegte werd bij mij snel opgevuld door de komst van het internet.
Toen ik zes jaar geleden Geschiedenis studeerde, zag je het idee ontstaan dat het leren van keiharde feiten, zoals jaartallen, achterhaald was. Waarom moeten studenten feiten in hun hoofd stampen terwijl ze met het grootste externe geheugen ooit in hun broekzak lopen? Er zijn natuurlijk wat nuances in aan te brengen. Zo bestaat er iets als algemene ontwikkeling, basiskennis et cetera. Maar dat we niet elke naam, elk jaartal, elke theatermaker moeten kennen is duidelijk. Dit geeft mogelijkheden. De tijd en ruimte die hierdoor ontstaan kunnen worden ingevuld door focus te leggen op hoe we moeten omgaan met kennis. Welke kennis is wel van belang en welke niet? Zo ligt de focus niet meer op feitjes stampen maar op het aanleren van vaardigheden. Je hoeft niet alles te weten, vind ik, maar je moet wel weten hoe je alles kunt vinden.