Lustkapper.

Heel voorzichtig, bijna geruisloos, duw ik de bladeren opzij om beter zicht te krijgen op de vrouw die enkele meters voor me op het bankje zit. Ze maakt een ferme indruk, een sigaret tussen middel- en wijsvinger en de benen over elkaar. Ze heeft niet door dat ik naar haar kijk. Naar hoe ze rookt. Naar hoe iedere centimeter van haar glanzende, volle haar de verblindende stralen van de eerste lentezon breekt en de nabije omgeving overspoelt met een golf van kleuren. Hazelbruin en pimpelpaars raken elkaar zo kortstondig als het knipperen van de ogen, dan verwijderen ze zich net zo vlug weer van elkaar, als oude geliefden die elkaar door een speling van het lot treffen op een onbewaakt moment. Een vertrouwde omhelzing, een haastige kus misschien, dan is het weer tijd om te gaan.

Kijk dan toch hoe de wind met die speelse sliertjes aan de haal gaat, daar aan de zijkant van haar hoofd

Ik hoor mijn hartslag vanuit mijn nek omhoog kruipen. Ik voel hoe mijn hartslag zich nestelt in mijn trommelvlies en daar tekeer gaat alsof mijn laatste uur heeft geslagen.
De pers schrijft over me. Meedogenloos en veroordelend. Ze schrijven, maar ze kennen me niet. Inhalige journalisten zijn het, die niet verder kijken dan hun neus lang is. Ze beseffen niet hoe prachtig mooi het is. Kijk dan toch hoe de wind met die speelse sliertjes aan de haal gaat daar aan de zijkant van haar hoofd.
Ik veeg een streep zweet van mijn voorhoofd, merk niet dat ik het uitsmeer over de rest van mijn gezicht. Ik kijk naar mijn hand die de schaar vastklemt. Lustkapper noemen ze me, de aasgieren. Onnozele toetsenduwers, gewapend met een portie vooringenomenheid waaraan Thierry Baudet een puntje kan zuigen. (Toch, wat je ook zegt over die pannenlapper, z’n haar is altijd tot in de puntjes verzorgd. Niets op aan te merken.)

Ik ga het doen, knippen, ook al weet ik hoe het zal aflopen… niet best

Ik schuif mijn voeten door het natte gras naar voren. Ik kan iedere molecuul ruiken die mijn neusgaten binnendringt, iedere afzonderlijke kleur benoemen, iedere beweging waarnemen. Al het bloed in mijn aderen suist naar m’n hersenen, die het opslurpen als een dorstig hert. Ik ga het doen, ook al weet ik hoe het zal aflopen… niet best. Het is niet de eerste keer dat ik me in deze positie bevind, die in gelijke mate opwindend en vernederend voelt.
‘Hé, mag ik je wat vragen?’
De woorden kruipen sloom langs mijn kiezen mijn plotseling uitgedroogde mond uit.
‘Je haar is wonderlijk, zo prachtig mooi’, zucht ik.
‘Zou ik het misschien eventjes mogen voelen, heel kort maar? En dan, als je het niet erg vindt en stil blijft zitten ook her en der wat knippen? Ach, toe mevrouw niet zo dwars doen, blijft u eens stil zitten.’
Plots is ze opgelost in de lucht om me heen, ongrijpbaar. Losse slierten hazelbruin en pimpelpaars omhelzen elkaar, delen wat kussen uit en vliegen dan in tegengestelde richting m’n wereld uit.