Ga naar de inhoud

Symbool?

De wereld huilt. De wereld huilt om de dood van een generatievormer. Een generatie van voor mijn geboorte, maar daarom niet minder invloedrijk. Na het overlijden van David Bowie lijkt er definitief een einde te zijn gekomen aan de romantiek van de lange haren. Nou is elk einde natuurlijk lastig, en al helemaal als het gaat om het overlijden van een ontzettend invloedrijk persoon. Maar zou het er ergens zo deerniswekkend aan toegaan als in Nederland? In de media buitelen meer en minder bekende Nederlanders over elkaar heen, allemaal willen ze graag hun zegje doen. Als kleuters zitten ze aan de tafels van de gebruikelijke talkshows te oreren over hoe geweldig Bowie was.

In deze wereld van wist-je-datjes mag degene die de meeste kennis opdist, een voetstuk voor zichzelf metselen

Ze proberen ze zo veel mogelijk losse en inhoudsloze feitjes te spuwen in de hoop het Nederlandse publiek (maar vooral ook zichzelf) te kunnen overtuigen van hun kundigheid. Want in deze moderne wereld van de wist-je-datjes mag degene die de meeste triviale kennis opdist zich de grootste fan noemen en dan een voetstuk voor zichzelf metselen, om vervolgens te kunnen genieten van de zeldzamere, hoger gelegen lucht.
Gelukkig vaart ons Groninger museum er wel bij. Het ontpopte zich de afgelopen week tot bedevaartsoord. Museumdirecteur Andreas Blühm moest toen voor de camera van RTV-Noord met z’n schattige Duitse accent ontkennen dat hij blij was met de toegenomen clientèle, zijn gezicht kleurde roder dan het kapsel van Ziggy Stardust ooit was.

De meeste fans die zich bij het museum verzamelden, zagen er opvallend burgerlijk uit

Buiten het museum vulde de brug zich met een kudde Bowiefans. De meeste van hen redelijk op leeftijd, en opvallend burgerlijk. Enkele grijsharige vrouwen hadden een kring gevormd rondom een krans die er voor de popster was neergelegd, waar ze even samen stonden te snikken. Het was nu echt voorbij, hun held was overleden. Terwijl ze elkaars handjes vasthielden, dachten ze samen terug aan die mooie jaren. Die jaren dat ze met een vers gerolde joint in het park lagen te giechelen en samen plannen maakten om ’s avonds naar de disco te gaan.
Beppie zou niet uit mogen gaan van haar ouders, maar ging toch, want zo deed men dat toen nou eenmaal, het gezag had eventjes niks meer te zeggen. Die avond in de disco zouden ze dan op hun rollerskates naar de knapste mannen glijden, terwijl hun krijtwitte rokken oplichtten onder de felle discolampen. In de late avonduren zou gewerkt worden aan de conceptie van de volgende generatie. Wat een tijd. Bij het zien van de vrouwen ben ik bang voor onze toekomst. Om welk generatiesymbool moet ik later een traan laten? Hebben wij überhaupt wel een symbool? Zijn wij eigenlijk wel een generatie? Gelukkig zet een nuchtere Groninger op de brug de boel een beetje in perspectief. ‘Joa, al dat kunstzinnige gedoe aal. Mot ik nait zo veul van hebb’n. Ik was toch aaltied meer van de klassieke muziek.’